Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. ontvolken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontvolken from Dutch to Spanish

ontvolken:

ontvolken verb (ontvolk, ontvolkt, ontvolkte, ontvolkten, ontvolkt)

  1. ontvolken

Conjugations for ontvolken:

o.t.t.
  1. ontvolk
  2. ontvolkt
  3. ontvolkt
  4. ontvolken
  5. ontvolken
  6. ontvolken
o.v.t.
  1. ontvolkte
  2. ontvolkte
  3. ontvolkte
  4. ontvolkten
  5. ontvolkten
  6. ontvolkten
v.t.t.
  1. heb ontvolkt
  2. hebt ontvolkt
  3. heeft ontvolkt
  4. hebben ontvolkt
  5. hebben ontvolkt
  6. hebben ontvolkt
v.v.t.
  1. had ontvolkt
  2. had ontvolkt
  3. had ontvolkt
  4. hadden ontvolkt
  5. hadden ontvolkt
  6. hadden ontvolkt
o.t.t.t.
  1. zal ontvolken
  2. zult ontvolken
  3. zal ontvolken
  4. zullen ontvolken
  5. zullen ontvolken
  6. zullen ontvolken
o.v.t.t.
  1. zou ontvolken
  2. zou ontvolken
  3. zou ontvolken
  4. zouden ontvolken
  5. zouden ontvolken
  6. zouden ontvolken
en verder
  1. heeft ontvolkt
  2. hebben ontvolkt
diversen
  1. ontvolk!
  2. ontvolkt!
  3. ontvolkt
  4. ontvolkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontvolken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
despoblar ontvolken

Wiktionary Translations for ontvolken:

ontvolken
verb
  1. (ergatief) zijn bevolking verliezen