Dutch
Detailed Translations for opgelaten from Dutch to Spanish
opgelaten:
-
opgelaten (ongemakkelijk)
Translation Matrix for opgelaten:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
inconfortable | ongemakkelijk; opgelaten | gegeneerd; gênant; krukkig; onbehaaglijk; onbeholpen; onhandig; onwennig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig |
incómodo | ongemakkelijk; opgelaten | gegeneerd; genant; gênant; hinder veroorzakend; hinderlijk; krukkig; lastig; naar; onaangenaam; onbehaaglijk; onbeholpen; oncomfortabel; ongelegen; ongemakkelijk; ongerieflijk; ongezellig; onhandig; onplezierig; onprettig; onverkwikkelijk; onwennig; pijnlijk; schutterig; slungelig; storend; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig |
inquieto | ongemakkelijk; opgelaten | krukkig; onbeholpen; ongedurig; onhandig; onrustig; roerig; rusteloos; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; woelig |
opgelaten form of oplaten:
-
oplaten (laten opstijgen)
echar a volar; hacer volar; hacer subir; dejar despegar-
echar a volar verb
-
hacer volar verb
-
hacer subir verb
-
dejar despegar verb
-
Conjugations for oplaten:
o.t.t.
- laat op
- laat op
- laat op
- laten op
- laten op
- laten op
o.v.t.
- liet op
- liet op
- liet op
- lieten op
- lieten op
- lieten op
v.t.t.
- heb opgelaten
- hebt opgelaten
- heeft opgelaten
- hebben opgelaten
- hebben opgelaten
- hebben opgelaten
v.v.t.
- had opgelaten
- had opgelaten
- had opgelaten
- hadden opgelaten
- hadden opgelaten
- hadden opgelaten
o.t.t.t.
- zal oplaten
- zult oplaten
- zal oplaten
- zullen oplaten
- zullen oplaten
- zullen oplaten
o.v.t.t.
- zou oplaten
- zou oplaten
- zou oplaten
- zouden oplaten
- zouden oplaten
- zouden oplaten
diversen
- laat op!
- laat op!
- opgelaten
- oplatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oplaten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dejar despegar | laten opstijgen; oplaten | |
echar a volar | laten opstijgen; oplaten | |
hacer subir | laten opstijgen; oplaten | aanjagen; aanpoten; aansporen; doen stijgen; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opdrijven; opjutten; opschieten; opschroeven; overhaasten; porren; reppen; snellen; spoeden; veel doen stijgen; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden |
hacer volar | laten opstijgen; oplaten | wegblazen |