Dutch
Detailed Translations for ophoepelen from Dutch to Spanish
ophoepelen:
-
ophoepelen (opdonderen; opkrassen; inrukken; oplazeren)
Conjugations for ophoepelen:
o.t.t.
- hoepel op
- hoepelt op
- hoepelt op
- hoepelen op
- hoepelen op
- hoepelen op
o.v.t.
- hoepelde op
- hoepelde op
- hoepelde op
- hoepelden op
- hoepelden op
- hoepelden op
v.t.t.
- ben opgehoepeld
- bent opgehoepeld
- is opgehoepeld
- zijn opgehoepeld
- zijn opgehoepeld
- zijn opgehoepeld
v.v.t.
- was opgehoepeld
- was opgehoepeld
- was opgehoepeld
- waren opgehoepeld
- waren opgehoepeld
- waren opgehoepeld
o.t.t.t.
- zal ophoepelen
- zult ophoepelen
- zal ophoepelen
- zullen ophoepelen
- zullen ophoepelen
- zullen ophoepelen
o.v.t.t.
- zou ophoepelen
- zou ophoepelen
- zou ophoepelen
- zouden ophoepelen
- zouden ophoepelen
- zouden ophoepelen
diversen
- hoepel op!
- hoepelt op!
- opgehoepeld
- ophoepelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ophoepelen (inrukken)
Translation Matrix for ophoepelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
largarse | inrukken; ophoepelen | |
pirarse | inrukken; ophoepelen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
irse a la mierda | inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren | |
largarse | inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren | afreizen; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; met de noorderzon vertrekken; naar de vijand overlopen; opbreken; opflikkeren; opkrassen; oprotten; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegscheren; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich wegscheren |
pirarse | wegscheren; zich wegscheren |