Dutch

Detailed Translations for oplichten from Dutch to Spanish

oplichten:

Conjugations for oplichten:

o.t.t.
  1. licht op
  2. licht op
  3. licht op
  4. lichten op
  5. lichten op
  6. lichten op
o.v.t.
  1. lichtte op
  2. lichtte op
  3. lichtte op
  4. lichtten op
  5. lichtten op
  6. lichtten op
v.t.t.
  1. heb opgelicht
  2. hebt opgelicht
  3. heeft opgelicht
  4. hebben opgelicht
  5. hebben opgelicht
  6. hebben opgelicht
v.v.t.
  1. had opgelicht
  2. had opgelicht
  3. had opgelicht
  4. hadden opgelicht
  5. hadden opgelicht
  6. hadden opgelicht
o.t.t.t.
  1. zal oplichten
  2. zult oplichten
  3. zal oplichten
  4. zullen oplichten
  5. zullen oplichten
  6. zullen oplichten
o.v.t.t.
  1. zou oplichten
  2. zou oplichten
  3. zou oplichten
  4. zouden oplichten
  5. zouden oplichten
  6. zouden oplichten
en verder
  1. ben opgelicht
  2. bent opgelicht
  3. is opgelicht
  4. zijn opgelicht
  5. zijn opgelicht
  6. zijn opgelicht
diversen
  1. licht op!
  2. licht op!
  3. opgelicht
  4. oplichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oplichten [znw.] nomen

  1. oplichten (lichter worden)
    el clarear

Translation Matrix for oplichten:

NounRelated TranslationsOther Translations
alzar omhoog steken; opsteken
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
clarear lichter worden; oplichten
VerbRelated TranslationsOther Translations
alzar lichter worden van kleur; oplichten aanleren; aansteken; aanstrijken; absorberen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; buslichten; casseren; doen ontvlammen; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger draaien; hoger maken; in de fik steken; in de hoogte steken; leren; lichten; naar boven tillen; neppen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omlijnen; omranden; opdraaien; opheffen; opnemen; oppikken; oprijzen; opslorpen; opslurpen; opsteken; opstijgen; optillen; opvliegen; renoveren; restaureren; rijzen; sigaret opsteken; tillen; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
amanecer lichter worden van kleur; oplichten aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; schijnen; sommeren; sprankelen; stralen; twinkelen; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
clarear lichter worden van kleur; oplichten aanrekenen; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; laken; nadragen; neppen; omlijnen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
clarecer lichter worden van kleur; oplichten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bliksemen; lichten; omlijnen; weerlichten
dar el pego afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen beet nemen; in de maling nemen; verneuken
defraudar afzetten; bedonderen; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; belazeren; besodemieteren; flessen; misleiden; oplichten; zwendelen achterhouden; achteroverdrukken; bedonderen; beschamen; bezwendelen; gappen; inpikken; jatten; neppen; ontvreemden; pikken; stelen; teleurstellen; verdonkeremanen; verduisteren; vertrouwen schenden; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
destellar flitsen; lichten; oplichten flikkeren; fonkelen; glanzen; glinsteren; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen
disparar el flash flitsen; lichten; oplichten
embaucar afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
engañar afzetten; bedonderen; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; belazeren; besodemieteren; flessen; misleiden; oplichten; zwendelen aanpakken; afzetten; bedotten; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; buitmaken; foppen; grijpen; in de maling nemen; misleiden; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; te pakken nemen; tillen; vangen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden; wijsmaken
enlucir lichter worden van kleur; oplichten aansteken; aanstrijken; bepleisteren; doen ontvlammen; pleisteren; van pleister voorzien
estafar afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begoochelen; begrenzen; beknotten; beperken; foppen; grijpen; in de maling nemen; neppen; omlijnen; te pakken nemen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden
quedar defraudado afzetten; bedrogen worden; flessen; oplichten
relampaguear flitsen; lichten; oplichten flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
sacar brillo lichter worden van kleur; oplichten opdirken; opdoffen; optutten; uitdossen
timar afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrenzen; bezwendelen; grijpen; heffen; lichten; neppen; omhoog brengen; omhoogheffen; omlijnen; opheffen; optillen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; vreemdgaan

Related Definitions for "oplichten":

  1. een beetje licht uitstralen1
    • deze jas licht op in het donker1
  2. hem bedriegen en geld afnemen1
    • we zijn voor een tientje opgelicht door die ober1

Wiktionary Translations for oplichten:


Cross Translation:
FromToVia
oplichten priorizar feature — ascribe the greatest importance
oplichten estafar scam — to defraud or embezzle
oplichten petardear; estafar; timar swindle — to defraud someone
oplichten coger; recoger; alzar; levantar aufheben — etwas nehmen, aufnehmen (was auf dem Boden liegt)
oplichten defraudar; traicionar; estafar; engañar betrügen — jemandem absichtlich und böswillig die Unwahrheit sagen
oplichten timar; estafar prellen — die Rechnung in einem Restaurant nicht bezahlen
oplichten estafar escroquertirer quelque chose de quelqu’un par fourberie, par dol et manœuvres frauduleux.