Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. opsnorren:


Dutch

Detailed Translations for opsnor from Dutch to Spanish

opsnorren:

opsnorren verb (snor op, snort op, snorde op, snorden op, opgesnord)

  1. opsnorren (opduikelen; opscharrelen)
    pescar

Conjugations for opsnorren:

o.t.t.
  1. snor op
  2. snort op
  3. snort op
  4. snorren op
  5. snorren op
  6. snorren op
o.v.t.
  1. snorde op
  2. snorde op
  3. snorde op
  4. snorden op
  5. snorden op
  6. snorden op
v.t.t.
  1. heb opgesnord
  2. hebt opgesnord
  3. heeft opgesnord
  4. hebben opgesnord
  5. hebben opgesnord
  6. hebben opgesnord
v.v.t.
  1. had opgesnord
  2. had opgesnord
  3. had opgesnord
  4. hadden opgesnord
  5. hadden opgesnord
  6. hadden opgesnord
o.t.t.t.
  1. zal opsnorren
  2. zult opsnorren
  3. zal opsnorren
  4. zullen opsnorren
  5. zullen opsnorren
  6. zullen opsnorren
o.v.t.t.
  1. zou opsnorren
  2. zou opsnorren
  3. zou opsnorren
  4. zouden opsnorren
  5. zouden opsnorren
  6. zouden opsnorren
en verder
  1. ben opgesnord
  2. bent opgesnord
  3. is opgesnord
  4. zijn opgesnord
  5. zijn opgesnord
  6. zijn opgesnord
diversen
  1. snor op!
  2. snort op!
  3. opgesnord
  4. opsnorrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opsnorren:

NounRelated TranslationsOther Translations
pescar vissen als bedrijf; visserij
VerbRelated TranslationsOther Translations
pescar opduikelen; opscharrelen; opsnorren buitmaken; hengelen; nuttigen; vangen; verschalken; vissen; visvangen

External Machine Translations: