Dutch
Detailed Translations for opsnuffelen from Dutch to Spanish
opsnuffelen:
-
opsnuffelen (uitvissen)
Conjugations for opsnuffelen:
o.t.t.
- snuffel op
- snuffelt op
- snuffelt op
- snuffelen op
- snuffelen op
- snuffelen op
o.v.t.
- snuffelde op
- snuffelde op
- snuffelde op
- snuffelden op
- snuffelden op
- snuffelden op
v.t.t.
- heb opgesnuffeld
- hebt opgesnuffeld
- heeft opgesnuffeld
- hebben opgesnuffeld
- hebben opgesnuffeld
- hebben opgesnuffeld
v.v.t.
- had opgesnuffeld
- had opgesnuffeld
- had opgesnuffeld
- hadden opgesnuffeld
- hadden opgesnuffeld
- hadden opgesnuffeld
o.t.t.t.
- zal opsnuffelen
- zult opsnuffelen
- zal opsnuffelen
- zullen opsnuffelen
- zullen opsnuffelen
- zullen opsnuffelen
o.v.t.t.
- zou opsnuffelen
- zou opsnuffelen
- zou opsnuffelen
- zouden opsnuffelen
- zouden opsnuffelen
- zouden opsnuffelen
en verder
- is opgesnuffeld
- zijn opgesnuffeld
diversen
- snuffel op!
- snuffelt op!
- opgesnuffeld
- opsnuffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opsnuffelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
buscar | afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
buscar | opsnuffelen; uitvissen | aankopen; aanschaffen; afhalen en meenemen; afzoeken; beproeven; halen; iets opzoeken; keuren; kopen; naslaan; nazoeken; onderzoeken; ophalen; oppikken; opzoeken; pakken; tegemoetzien; testen; uitkijken naar; verkrijgen; verwachten; verwerven; vinden; vooruitzien; zien te vinden; zoeken |