Noun | Related Translations | Other Translations |
contemplar
|
|
aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken
|
estudiar
|
|
bekwamen; blokken; leren; studeren
|
fantasear
|
|
fantaseren; opdissen
|
pensar
|
|
denken; prakkizeren
|
reflejar
|
|
weerschijnen; weerspiegelen
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
adivinar
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; iets aanraden; incrimineren; ingeven; postuleren; raden; suggereren; tegemoetzien; uitkijken naar; verdacht maken; verdenken; verwachten; vooronderstellen; voorspellen; voortellen; vooruitzien; waarzeggen; wichelen
|
agradar
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
aangenaam aandoen; aanstaan; behagen; believen; bevallen; gelieven; goeddunken; plezieren
|
appreciar
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
conjeturar
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; iets aanraden; incrimineren; ingeven; postuleren; raden; suggereren; verdacht maken; verdenken; vooronderstellen
|
conmemorar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
celebreren; een jubileum meemaken; feesten; feestvieren; gedenken; herdenken; jubileren; memoriseren; onthouden; terughalen; terugroepen; vieren
|
considerar
|
afwegen; bedenken; beraden; beschouwen; bespiegelen; consideren; iets overwegen; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen
|
aanmerken; aannemen; beraadslagen; considereren; geloven; in overweging nemen; op het oog hebben; overleggen; overwegen; raad inwinnen; zich beraden
|
contemplar
|
afwegen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen
|
aanschouwen; bekijken; blikken; blikken werpen; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; signaleren; speurend kijken; staren; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
|
estimar
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; afwegen; appreciëren; begroten; bepalen; beramen; berekenen; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; inschatten; op prijs stellen; prijzen; raden; ramen; schatten; suggereren; taxeren; van een prijs voorzien; waarderen
|
estudiar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
aankijken; aanleren; bekijken; bestuderen; blikken; blikken werpen; blokken; considereren; eigen maken; gadeslaan; in overweging nemen; instuderen; leren; oppikken; opsteken; overwegen; studeren; toeschouwen; verwerven
|
examinar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
aankijken; aftasten; bekijken; beproeven; bestuderen; bevoelen; bezichtigen; blikken; blikken werpen; controleren; doorvorsen; examen afnemen; examineren; exploreren; gadeslaan; inspecteren; keuren; monsteren; monsters nemen; ondervragen; onderzoeken; overhoren; proberen; schouwen; speuren; testen; toeschouwen; toetsen; uithoren; uitproberen; uitvragen; verhoren; vorsen
|
fantasear
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
|
hacer conjeturas
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
adviseren; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
idear
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
|
meditar
|
bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen
|
considereren; in overweging nemen; mijmeren; overwegen
|
pensar
|
afwegen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen
|
bedenken; considereren; denken; fantaseren; in overweging nemen; inleven; invoelen; meedenken; meeleven; mijmeren; nadenken; overwegen; peinzen; piekeren; prakkiseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voelen; voorwenden
|
reflectar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen
|
reflejar
|
afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen
|
afspiegelen; belichten; beschrijven; echoën; galmen; met licht beschijnen; overzetten; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; translateren; vertalen; vertolken; weergalmen; weergeven; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerschijnen; weerspiegelen
|
reflexionar
|
afwegen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen
|
bezinnen; considereren; in gedachten verzonken zijn; in overweging nemen; mijmeren; nadenken; overwegen; peinzen; piekeren; prakkiseren; raad inwinnen; zich beraden
|
reflexionar sobre
|
afwegen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen
|
considereren; in overweging nemen; overwegen; raad inwinnen; zich beraden
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
examinar
|
|
bladeren; browsen; zoeken
|