Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. patser:


Dutch

Detailed Translations for patser from Dutch to Spanish

patser:

patser [de ~ (m)] nomen

  1. de patser
    el fantoche; el chulo
  2. de patser (bluffer; opschepper; pocher)
    el fanfarrón; el baladrón; el valentón

Translation Matrix for patser:

NounRelated TranslationsOther Translations
baladrón bluffer; opschepper; patser; pocher bluffer; dikdoener; dikdoeners; druktemaker; geurmaker; hol vat; leeg vat; opschepper; opscheppers; opsnijder; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen; zenuwlijder
chulo patser dikdoeners; hol vat; leeg vat; opsnijder; pooier; souteneur
fanfarrón bluffer; opschepper; patser; pocher blaaskaak; bluffer; branieschopper; charlatan; dikdoener; dikdoeners; geurmaker; grootspreker; haantje; hol vat; kwakzalver; leeg vat; opschepper; opscheppers; opsnijder; pocher; praalhans; praatjesmakers; showbink; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen; wonderdokter
fantoche patser blaaskaak; bluffer; opschepper; schertsfiguur; snoever; windbuil
valentón bluffer; opschepper; patser; pocher dikdoeners; geurmaker; hol vat; krachtpatser; leeg vat; opsnijder; rouwdouwer
ModifierRelated TranslationsOther Translations
chulo fabelachtig; fantastisch; gaaf; krankzinnig; reuze; te gek; waanzinnig; wijs
fanfarrón aanstellerig; brallerig; dikdoenerig; gekunsteld; grootsprakerig; grootsprakig; opschepperig; pocherig; snoevend
fantoche opschepperig; protsend; protserig; schreeuwerig

Related Words for "patser":

  • patsers