Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. pluizen:
  2. pluis:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pluizen from Dutch to Spanish

pluizen:

pluizen verb (pluis, pluist, pluisde, pluisden, gepluisd)

  1. pluizen (vlokken)

Conjugations for pluizen:

o.t.t.
  1. pluis
  2. pluist
  3. pluist
  4. pluizen
  5. pluizen
  6. pluizen
o.v.t.
  1. pluisde
  2. pluisde
  3. pluisde
  4. pluisden
  5. pluisden
  6. pluisden
v.t.t.
  1. heb gepluisd
  2. hebt gepluisd
  3. heeft gepluisd
  4. hebben gepluisd
  5. hebben gepluisd
  6. hebben gepluisd
v.v.t.
  1. had gepluisd
  2. had gepluisd
  3. had gepluisd
  4. hadden gepluisd
  5. hadden gepluisd
  6. hadden gepluisd
o.t.t.t.
  1. zal pluizen
  2. zult pluizen
  3. zal pluizen
  4. zullen pluizen
  5. zullen pluizen
  6. zullen pluizen
o.v.t.t.
  1. zou pluizen
  2. zou pluizen
  3. zou pluizen
  4. zouden pluizen
  5. zouden pluizen
  6. zouden pluizen
diversen
  1. pluis!
  2. pluist!
  3. gepluisd
  4. pluizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pluizen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
formar pelusa pluizen; vlokken
soltar pelusa pluizen; vlokken

Related Words for "pluizen":


pluis:

pluis [de ~] nomen

  1. de pluis (pluche)
    el peluche; la borra; la pelusa; la felpa

Translation Matrix for pluis:

NounRelated TranslationsOther Translations
borra pluche; pluis afzetsel; bezinksel; depot; droesem; grondsop; residu; sediment; zetsel
felpa pluche; pluis
peluche pluche; pluis
pelusa pluche; pluis dons; nesthaar
ModifierRelated TranslationsOther Translations
felpa pluche
peluche pluche

Related Words for "pluis":


Wiktionary Translations for pluis:


Cross Translation:
FromToVia
pluis copo floconpetit touffe, amas léger de laine, de soie, etc.