Dutch

Detailed Translations for provoceren from Dutch to Spanish

provoceren:

Conjugations for provoceren:

o.t.t.
  1. provoceer
  2. provoceert
  3. provoceert
  4. provoceren
  5. provoceren
  6. provoceren
o.v.t.
  1. provoceerde
  2. provoceerde
  3. provoceerde
  4. provoceerden
  5. provoceerden
  6. provoceerden
v.t.t.
  1. heb geprovoceerd
  2. hebt geprovoceerd
  3. heeft geprovoceerd
  4. hebben geprovoceerd
  5. hebben geprovoceerd
  6. hebben geprovoceerd
v.v.t.
  1. had geprovoceerd
  2. had geprovoceerd
  3. had geprovoceerd
  4. hadden geprovoceerd
  5. hadden geprovoceerd
  6. hadden geprovoceerd
o.t.t.t.
  1. zal provoceren
  2. zult provoceren
  3. zal provoceren
  4. zullen provoceren
  5. zullen provoceren
  6. zullen provoceren
o.v.t.t.
  1. zou provoceren
  2. zou provoceren
  3. zou provoceren
  4. zouden provoceren
  5. zouden provoceren
  6. zouden provoceren
en verder
  1. ben geprovoceerd
  2. bent geprovoceerd
  3. is geprovoceerd
  4. zijn geprovoceerd
  5. zijn geprovoceerd
  6. zijn geprovoceerd
diversen
  1. provoceer!
  2. provoceert!
  3. geprovoceerd
  4. provocerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

provoceren [znw.] nomen

  1. provoceren (uitlokken)
    el provocar; el engendrar

Translation Matrix for provoceren:

NounRelated TranslationsOther Translations
animar aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; prikkel; stimuleren; toejuichen
causar aanrichten
engendrar provoceren; uitlokken
estimular aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; instigeren; opwekken; prikkel; stimuleren; toejuichen
incitar aanslingeren; aanzwengelen
incitar a aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
instigar instigeren; opwekken
jorobar treiteren
picar happen in; toehappen
provocar provoceren; uitlokken aanrichten; treiteren
VerbRelated TranslationsOther Translations
afrontar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken hoofd bieden; tegemoetzien; trotseren; uitkijken naar; verwachten; vooruitzien
animar aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; blij maken; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; fleurig maken; iemand motiveren; iemand opstoken; inspireren; motiveren; opbeuren; opfleuren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opleven; opmonteren; oppeppen; opruien; opstoken; opvijzelen; opvrolijken; opwekken; opzetten; poken; porren; prikkelen; reanimeren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; tot leven wekken; verkwikken; verlevendigen; vrolijker worden
atormentar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken foppen; in de maling nemen; lastigvallen; te pakken nemen; teisteren; voor de gek houden
avivar aanzetten tot; instigeren; provoceren aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; activeren; animeren; bezielen; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; oprakelen; opruien; opstoken; opwekken; poken; porren; stimuleren; stoken; ter sprake brengen; toejuichen
caldear aanzetten tot; instigeren; provoceren eten opwarmen; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken; zich warmen
causar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; losmaken; teweegbrengen; toebrengen; veroorzaken
chancear aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken badineren; dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; schertsen; streek uithalen
dar motivo para aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
desafiar aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken ontlokken
encender aanzetten tot; instigeren; provoceren aandoen; aandraaien; aanleren; aanmaken; aanmoedigen; aansteken; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; doen branden; eigen maken; iemand motiveren; in de fik steken; inschakelen; leren; licht aansteken; motiveren; ontsteken; opfokken; ophitsen; opjutten; oppikken; opruien; opsteken; opstoken; poken; prikkelen; stimuleren; verwerven; vuur maken; vuurmaken
encrespar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken kroelen; kroezen; touperen
engendrar aanzetten tot; instigeren; provoceren aanjagen; aankweken; aanmoedigen; aanplanten; aansporen; broeden; fokken; genereren; iemand motiveren; kweken; motiveren; opjutten; opkweken; planten; porren; prikkelen; procreëren; stimuleren; telen; uitbroeden; verbouwen; verwekken; voortbrengen; warmhouden
escarabajear aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
espolear aanzetten tot; instigeren; provoceren aansporen; aanzetten; animeren; motiveren; opzwepen; sterk prikkelen; stimuleren
estimular aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; animeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; poken; porren; prikkelen; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; vooruitschoppen
excitar aanzetten tot; instigeren; provoceren aanmoedigen; aanroeren; aansporen; aanstippen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; activeren; animeren; bezielen; even aanraken; ontlokken; opfokken; ophitsen; opjutten; opleven; oppeppen; opruien; opstoken; opvrijen; opwekken; opwinden; opzwepen; poken; prikkelen; reanimeren; sterk prikkelen; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen
hostigar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
importunar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken hinderen; onmogelijk maken; ontrieven; storen; verhinderen; zemelen
incentivar aanzetten tot; instigeren; provoceren aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; animeren; iemand motiveren; motiveren; opjutten; opkrikken; opwekken; porren; prikkelen; stimuleren; vooruitschoppen
incitar aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; ijlen; jagen; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; overhaasten; poken; porren; prikkelen; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; voortmaken; zich spoeden
incitar a aanzetten tot; instigeren; provoceren aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; porren
instigar aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; jachten; jagen; jakkeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opschieten; opstoken; overhaasten; poken; porren; rappelleren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
jorobar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken geringschatten; minachten; neerkijken op; verachten
motivar aanzetten tot; instigeren; provoceren aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; animeren; iemand motiveren; losmaken; motiveren; opjutten; opkrikken; opwekken; porren; prikkelen; stimuleren; teweegbrengen; tot iets bewegen; verleiden tot
picar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanbijten; aanvreten; afbedelen; afbikken; afsnijden; bikken; bomen kappen; doorsteken; een inkeping maken; erdoor steken; eten; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; naar binnen werken; omhakken; prikken; snijden; steken; steken geven; vellen; wegbikken
pinchar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanbijten; aanvreten; afsnijden; dichtbijten; doorboren; doorprikken; gaatjes maken in; happen; openprikken; opensteken; perforeren; priemen; prikken in; snijden; toebijten; toehappen; toesnauwen
provocar aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aandoen; aanjagen; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; raden; sarren; souffleren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken
resucitar aanzetten tot; instigeren; provoceren motiveren; ontspinnen; opdoemen; oprijzen; rijzen; verrijzen
soliviantar aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken ontlokken
suscitar aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanjagen; aansporen; motiveren; ontlokken; opjutten; porren

Wiktionary Translations for provoceren:

provoceren
verb
  1. (overgankelijk) tarten, uitdagen

Cross Translation:
FromToVia
provoceren provocar; desafiar; retar provoquerinciter, exciter.