Dutch
Detailed Translations for rondscharrelen from Dutch to Spanish
rondscharrelen:
rondscharrelen verb (scharrel rond, scharrelt rond, scharrelde rond, scharrelden rond, rondgescharreld)
-
rondscharrelen (rondneuzen; rondkijken; struinen; om zich heen kijken; rondsnuffelen)
mirar a su alrededor; fisgar; vagar; recorrer con la mirada; husmear; curiosear; vagabundear; vagabundear sin rumbo-
mirar a su alrededor verb
-
fisgar verb
-
vagar verb
-
husmear verb
-
curiosear verb
-
vagabundear verb
-
Conjugations for rondscharrelen:
o.t.t.
- scharrel rond
- scharrelt rond
- scharrelt rond
- scharrelen rond
- scharrelen rond
- scharrelen rond
o.v.t.
- scharrelde rond
- scharrelde rond
- scharrelde rond
- scharrelden rond
- scharrelden rond
- scharrelden rond
v.t.t.
- heb rondgescharreld
- hebt rondgescharreld
- heeft rondgescharreld
- hebben rondgescharreld
- hebben rondgescharreld
- hebben rondgescharreld
v.v.t.
- had rondgescharreld
- had rondgescharreld
- had rondgescharreld
- hadden rondgescharreld
- hadden rondgescharreld
- hadden rondgescharreld
o.t.t.t.
- zal rondscharrelen
- zult rondscharrelen
- zal rondscharrelen
- zullen rondscharrelen
- zullen rondscharrelen
- zullen rondscharrelen
o.v.t.t.
- zou rondscharrelen
- zou rondscharrelen
- zou rondscharrelen
- zouden rondscharrelen
- zouden rondscharrelen
- zouden rondscharrelen
diversen
- scharrel rond!
- scharrelt rond!
- rondgescharreld
- rondscharrelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze