Dutch
Detailed Translations for samenlopen from Dutch to Spanish
samenlopen:
-
samenlopen (samenvallen)
Conjugations for samenlopen:
o.t.t.
- loop samen
- loopt samen
- loopt samen
- lopen samen
- lopen samen
- lopen samen
o.v.t.
- liep samen
- liep samen
- liep samen
- liepen samen
- liepen samen
- liepen samen
v.t.t.
- ben samengelopen
- bent samengelopen
- is samengelopen
- zijn samengelopen
- zijn samengelopen
- zijn samengelopen
v.v.t.
- was samengelopen
- was samengelopen
- was samengelopen
- waren samengelopen
- waren samengelopen
- waren samengelopen
o.t.t.t.
- zal samenlopen
- zult samenlopen
- zal samenlopen
- zullen samenlopen
- zullen samenlopen
- zullen samenlopen
o.v.t.t.
- zou samenlopen
- zou samenlopen
- zou samenlopen
- zouden samenlopen
- zouden samenlopen
- zouden samenlopen
diversen
- loop samen!
- loopt samen!
- samengelopen
- samenlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
samenlopen
Translation Matrix for samenlopen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
coincidencias | samenlopen | |
confluencias | samenlopen | samenstromingen; samenvloeiingen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
coincidir | samenlopen; samenvallen | congruent zijn; correct zijn; kloppen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen; overeenstemmen met; stroken; stroken met |
Related Words for "samenlopen":
samenloop:
-
de samenloop
Translation Matrix for samenloop:
Noun | Related Translations | Other Translations |
concurrencia | samenloop | drukte; gedrang; toeloop; toevloed |
confluencia | samenloop | samenstroming; samenvloeiing |