Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. schiften:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for schift from Dutch to Spanish

schift form of schiften:

schiften verb (schift, schiftte, schiftten, geschift)

  1. schiften (sorteren; rangeren; uitzoeken; ordenen)
  2. schiften (selecteren; kiezen; uitzoeken; )
  3. schiften (verzuren; zuur worden)

Conjugations for schiften:

o.t.t.
  1. schift
  2. schift
  3. schift
  4. schiften
  5. schiften
  6. schiften
o.v.t.
  1. schiftte
  2. schiftte
  3. schiftte
  4. schiftten
  5. schiftten
  6. schiftten
v.t.t.
  1. heb geschift
  2. hebt geschift
  3. heeft geschift
  4. hebben geschift
  5. hebben geschift
  6. hebben geschift
v.v.t.
  1. had geschift
  2. had geschift
  3. had geschift
  4. hadden geschift
  5. hadden geschift
  6. hadden geschift
o.t.t.t.
  1. zal schiften
  2. zult schiften
  3. zal schiften
  4. zullen schiften
  5. zullen schiften
  6. zullen schiften
o.v.t.t.
  1. zou schiften
  2. zou schiften
  3. zou schiften
  4. zouden schiften
  5. zouden schiften
  6. zouden schiften
en verder
  1. ben geschift
  2. bent geschift
  3. is geschift
  4. zijn geschift
  5. zijn geschift
  6. zijn geschift
diversen
  1. schift!
  2. schift!
  3. geschift
  4. schiftend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schiften:

NounRelated TranslationsOther Translations
clasificar rangschikken; rangschikking
seleccionar selecteren; uitzoeken
VerbRelated TranslationsOther Translations
agriarse schiften; verzuren; zuur worden
amargarse schiften; verzuren; zuur worden bitter worden; verbitteren; verbolgen worden; vergrammen
clasificar ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken arrangeren; classificeren; ficheren; groeperen; herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; indelen; klasseren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; ordenen; plaatsen; rangordenen; rangschikken; systematiseren
ordenar ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken aanvoeren; afdoen; afhandelen; afkondigen; arrangeren; belasten; bergen; beslechten; bevel voeren over; bevelen; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; dwingen; ficheren; forceren; gebieden; gelasten; groeperen; indelen; instructie geven; instrueren; klusje opknappen; klussen; leiden; leidinggeven; op orde brengen; opdracht geven; opdragen; opknappen; opruimen; ordenen; ordonneren; rangordenen; rangschikken; renoveren; restaureren; sorteren; systematiseren; twist uit de weg ruimen; verordenen; verordineren; verordonneren; voorschrijven
seleccionar kiezen; ordenen; rangeren; schiften; selecteren; selectie toepassen; sorteren; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; orderverzamelen; selecteren; systematiseren; uitloten
sortear ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitzoeken arrangeren; groeperen; indelen; inloten; loten; mijden; omzeilen; ontlopen; ontwijken; ordenen; systematiseren; uit de weg gaan; uitloten; uitwijken voor iets; verloten; vermijden

Wiktionary Translations for schiften:


Cross Translation:
FromToVia
schiften separar separate — divide itself into separate pieces or substances
schiften separar; apartar; segregar; dispersar séparerdésunir des parties d’un même tout qui étaient joindre.
schiften escoger; seleccionar; apartar; segregar; separar; dispersar trierséparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter.