Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. slapers:
  2. slaper:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for slapers from Dutch to Spanish

slapers:

slapers [de ~] nomen, plural

  1. de slapers (logés)
    el huespéd; la huespeda; el invitados a dormir

Translation Matrix for slapers:

NounRelated TranslationsOther Translations
huespeda logés; slapers
huespéd logés; slapers
invitados a dormir logés; slapers logés

Related Words for "slapers":


slaper:

slaper [de ~ (m)] nomen

  1. de slaper (logé; slaapgast; gast; overnachter)
    el huésped; el visitante; el convidado; el durmiente; la visita; el invitado; el invitado a dormir

Translation Matrix for slaper:

NounRelated TranslationsOther Translations
convidado gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper gast aan tafel
durmiente gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper dwars liggende onderbalk; dwarsligger
huésped gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper bewoner; gastheer; huisbewoner; interne; inwonende; inwoner; kostganger; kostgangster; pensiongast; pensiongaste
invitado gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper gast; gast aan tafel; genodigde; invité
invitado a dormir gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper
visita gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper aanloop; bezichtigen; bezichtiging; bezoek; doktersbezoek; huisbezoek; opwachting; treffer; visitatie; visite; ziekenbezoek
visitante gast; logé; overnachter; slaapgast; slaper
ModifierRelated TranslationsOther Translations
invitado uitgenodigd

Related Words for "slaper":


Wiktionary Translations for slaper:


Cross Translation:
FromToVia
slaper dormilón sleeper — someone who sleeps