Dutch
Detailed Translations for snoer from Dutch to Spanish
snoer:
-
het snoer (elektriciteitsdraad; snoertje)
-
het snoer (ketting; keten; aaneenschakeling)
Translation Matrix for snoer:
Related Words for "snoer":
Wiktionary Translations for snoer:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• snoer | → aglutinante | ↔ binder — something that is used to bind things together |
• snoer | → cuerda | ↔ corde — tortis fait ordinairement de chanvre et quelquefois de coton, de laine, de soie, d’écorce d’arbres, de poil, de crin, de jonc et d’autres matières pliantes et flexibles. |
snoeren:
Conjugations for snoeren:
o.t.t.
- snoer
- snoert
- snoert
- snoeren
- snoeren
- snoeren
o.v.t.
- snoerde
- snoerde
- snoerde
- snoerden
- snoerden
- snoerden
v.t.t.
- heb gesnoerd
- hebt gesnoerd
- heeft gesnoerd
- hebben gesnoerd
- hebben gesnoerd
- hebben gesnoerd
v.v.t.
- had gesnoerd
- had gesnoerd
- had gesnoerd
- hadden gesnoerd
- hadden gesnoerd
- hadden gesnoerd
o.t.t.t.
- zal snoeren
- zult snoeren
- zal snoeren
- zullen snoeren
- zullen snoeren
- zullen snoeren
o.v.t.t.
- zou snoeren
- zou snoeren
- zou snoeren
- zouden snoeren
- zouden snoeren
- zouden snoeren
en verder
- ben gesnoerd
- bent gesnoerd
- is gesnoerd
- zijn gesnoerd
- zijn gesnoerd
- zijn gesnoerd
diversen
- snoer!
- snoert!
- gesnoerd
- snoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de snoeren (koorden)
-
de snoeren (elektriciteitssnoeren)
Translation Matrix for snoeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
atar | aanhechten; aanknopen; vasthechten | |
cables | elektriciteitssnoeren; snoeren | |
cordones | koorden; snoeren | dikke koorden; touwen |
cuerdas | koorden; snoeren | besnaringen; dikke koorden; draden; snaren; touwen |
flexibles | elektriciteitssnoeren; snoeren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
atar | snoeren | aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aanhechten; aanlijnen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; detineren; dichtbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; gevangenhouden; hechten; hoogbinden; in hechtenis houden; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omhoogbinden; omwinden; onderbinden; opbinden; rijgen; samenbinden; samenbundelen; samenknopen; strikken; toebinden; toesnoeren; vastbinden; vasthouden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verankeren; verbinden |
Related Words for "snoeren":
External Machine Translations: