Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. soleren:


Dutch

Detailed Translations for soleer from Dutch to Spanish

soleren:

soleren verb (soleer, soleert, soleerde, soleerden, gesoleerd)

  1. soleren

Conjugations for soleren:

o.t.t.
  1. soleer
  2. soleert
  3. soleert
  4. soleren
  5. soleren
  6. soleren
o.v.t.
  1. soleerde
  2. soleerde
  3. soleerde
  4. soleerden
  5. soleerden
  6. soleerden
v.t.t.
  1. heb gesoleerd
  2. hebt gesoleerd
  3. heeft gesoleerd
  4. hebben gesoleerd
  5. hebben gesoleerd
  6. hebben gesoleerd
v.v.t.
  1. had gesoleerd
  2. had gesoleerd
  3. had gesoleerd
  4. hadden gesoleerd
  5. hadden gesoleerd
  6. hadden gesoleerd
o.t.t.t.
  1. zal soleren
  2. zult soleren
  3. zal soleren
  4. zullen soleren
  5. zullen soleren
  6. zullen soleren
o.v.t.t.
  1. zou soleren
  2. zou soleren
  3. zou soleren
  4. zouden soleren
  5. zouden soleren
  6. zouden soleren
en verder
  1. ben gesoleerd
  2. bent gesoleerd
  3. is gesoleerd
  4. zijn gesoleerd
  5. zijn gesoleerd
  6. zijn gesoleerd
diversen
  1. soleer!
  2. soleert!
  3. gesoleerd
  4. solerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for soleren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
interpretar un solo soleren