Dutch

Detailed Translations for spoeden from Dutch to Spanish

spoeden:

spoeden verb (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)

  1. spoeden (snellen)
  2. spoeden (jakkeren; reppen; jachten)
  3. spoeden (zich haasten; opschieten; jagen; )
  4. spoeden (tot spoed aanzetten; haasten; jachten)
  5. spoeden (zich spoeden; haasten; jagen; )

Conjugations for spoeden:

o.t.t.
  1. spoed
  2. spoedt
  3. spoedt
  4. spoeden
  5. spoeden
  6. spoeden
o.v.t.
  1. spoedde
  2. spoedde
  3. spoedde
  4. spoedden
  5. spoedden
  6. spoedden
v.t.t.
  1. heb gespoed
  2. hebt gespoed
  3. heeft gespoed
  4. hebben gespoed
  5. hebben gespoed
  6. hebben gespoed
v.v.t.
  1. had gespoed
  2. had gespoed
  3. had gespoed
  4. hadden gespoed
  5. hadden gespoed
  6. hadden gespoed
o.t.t.t.
  1. zal spoeden
  2. zult spoeden
  3. zal spoeden
  4. zullen spoeden
  5. zullen spoeden
  6. zullen spoeden
o.v.t.t.
  1. zou spoeden
  2. zou spoeden
  3. zou spoeden
  4. zouden spoeden
  5. zouden spoeden
  6. zouden spoeden
en verder
  1. ben gespoed
  2. bent gespoed
  3. is gespoed
  4. zijn gespoed
  5. zijn gespoed
  6. zijn gespoed
diversen
  1. spoed!
  2. spoedt!
  3. gespoed
  4. spoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for spoeden:

NounRelated TranslationsOther Translations
aspirar a aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; mikken op; pogen; streven; streven naar; trachten
avanzar vooruitgaan; vorderen
correr hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
crecer aanwassen; aanzwellen
incitar aanslingeren; aanzwengelen
instigar instigeren; opwekken
levantar omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
perseguir achtervolgen; volgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
acosar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden opjagen
adelantar ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanrukken; inhalen; passeren; verder komen; voorbijgaan; voorbijrijden; voorschieten; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen
afanarse tras ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden najagen; nastreven; stressen; trachten te verkrijgen; vervolgen
apresurar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; tot spoed aanzetten; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden aanblazen; aanjagen; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; accelereren; gas geven; jachten; motiveren; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjagen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; optrekken van auto; poken; porren; stoken; stressen; voortjagen
apresurarse aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden hardlopen; opjagen; rennen; stressen
aspirar a ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden ambiëren; doelen; ijveren; mikken op; najagen; nastreven; stressen; streven; streven naar; trachten te verkrijgen; vervolgen
atosigar ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden motiveren
avanzar ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanrukken; aflopen; bevorderd worden; doordrijven; geweld gebruiken; hogerop komen; opmarcheren; oprukken; verder komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich opwerken
correr jachten; jakkeren; reppen; snellen; spoeden aantrekken; afdruipen; dichttrekken; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; gaan; hardlopen; hardrijden; jachten; lopen; opdrijven; ophitsen; opjagen; rennen; sijpelen; sjezen; snel gaan; stappen; stromen; uitdruppelen; vlieden; vloeien; vluchten; voortjagen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegschuiven; wegvluchten; zich voortbewegen
crecer ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; expanderen; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; hoger worden; lengen; omhooggaan; openen; opgroeien; opzetten; opzwellen; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitgroeien; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; volgroeien; volwassen worden
dar prisa aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; overhaasten; reppen; spoeden; voortmaken; zich spoeden hardlopen; rennen; stressen
darse prisa aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden hardlopen; omwoelen; opjagen; rennen; sjezen; snel gaan; stressen
delirar ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden ijlen; kletsen; lallen; onzin uitkramen; onzin verkopen; raaskallen; wartaal spreken
divagar ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden bedenken; fantaseren; stressen; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
hacer subir aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden aanjagen; aansporen; doen stijgen; laten opstijgen; opdrijven; opjutten; oplaten; opschroeven; porren; veel doen stijgen
hacerse mayor ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden volgroeien; volwassen worden
incitar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; poken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken
instigar aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden aanblazen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; herinneren; iets aanstoken; in herinnering brengen; instigeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opstoken; poken; porren; provoceren; rappelleren; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken
ir apresuradamente ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden
ir corriendo aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden hardlopen; rennen
ir volando ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden opvliegen; opwaarts vliegen; sjezen; snel gaan; stressen
irse a cazar ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden sjezen; snel gaan
irse volando jachten; jakkeren; reppen; spoeden sjezen; snel gaan; stressen
levantar ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aansteken; aanstrijken; afbakenen; afpalen; afzetten; arrangeren; begrenzen; bliksemen; bouwen; buslichten; casseren; construeren; doen ontvlammen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hooghouden; iets op touw zetten; in de fik steken; in de hoogte houden; in de hoogte steken; laten gaan; laten lopen; lichten; motiveren; naar boven tillen; naar boven trekken; niet vasthouden; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhooghouden; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; omlijnen; opgooien; opheffen; ophijsen; ophogen; ophouden; opstijgen; optillen; opvliegen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; tillen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verhuizen; verkassen; vernieuwen; weerlichten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan
meter prisa haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; tot spoed aanzetten; vliegen; zich haasten; zich spoeden hardlopen; rennen; stressen
perseguir ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden achternazitten; achtervolgen; berechten; erdoor jagen; gerechtelijk vervolgen; najagen; nastreven; nazitten; stressen; trachten te verkrijgen; vervolgen; volgen
precipitarse ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden stressen

Related Words for "spoeden":


spoed:

spoed [de ~ (m)] nomen

  1. de spoed (snelheid; vaart; tempo; gang)
    la velocidad; la urgencia; el tiempo; la marcha; el ritmo; la rapidez; la prontitud; la velocidad de marcha; la prisa; la acción; la celeridad; el rebosamiento
  2. de spoed (haastigheid; haast; ijl; overijling; gehaastheid)
    la de prisa; la prisas; la urgencia; la premura; el apresuramiento; la presteza; la rapidez; el apremio; la prontitud; la marcha; el afán; la diligencia

Translation Matrix for spoed:

NounRelated TranslationsOther Translations
acción gang; snelheid; spoed; tempo; vaart aandeel; actie; ageren; aktie; beweging; bijdrage; daad; gebaar; geste; grote daad; handelen; handeling; inbreng; invloed; kampanje; lichaamsbeweging; macht; prestatie; scheepskampanje; vennootsaandeel; vennootschapsaandeel; verrichting; werken; werking
afán gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed aandrang; aandrift; ambitie; begeerte; begeren; begerige ijver; drang; drift; eerzucht; gauwigheid; geploeter; gezwindheid; gezwoeg; graagte; gretigheid; heftig verlangen; hevig verlangen; impuls; instinct; lust; neiging; noeste vlijt; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; smachten; snelheid; tempo; vaart; verlangen; vlotheid; vlugheid; wens; wensen; zucht
apremio gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed bevelschrift; consigne; dwangbevel; gauwigheid; opdracht; order; taak
apresuramiento gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed bespoediging; gauwigheid; gejaagdheid; gezwindheid; overhaasting; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; snelheid; tempo; urgentie; vaart; verhaasting; vlotheid; vlugheid
celeridad gang; snelheid; spoed; tempo; vaart gezwindheid; kwiekheid; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; schielijkheid; snelheid; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid
de prisa gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed
diligencia gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed arbeidzaamheid; postkoets
marcha gang; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; snelheid; spoed; tempo; vaart actie; beloop; beweging; ceremonie; doorgang; doorloop; doping; gang; gangpad; gebaar; gezwindheid; heengaan; lichaamsbeweging; omhaal; opmars; optocht; passage; pep; pepmiddel; plechtigheid; plichtpleging; processie; protestbijeenkomst; publieke betoging; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; ronde; schielijkheid; snelheid; staatsie; stoet; tempo; tournee; vaart; vertrekken; vliegreis; vliegtocht; vlotheid; vlucht; vlugheid; voortgang; wandelsport
premura gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed gauwigheid; gezwindheid; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; snelheid; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid
presteza gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed behendigheid; bekwaamheid; deskundigheid; handigheid; kennis van zaken; kunst; kunstgreep; kunstje; truc; vaardigheid; vakkundigheid
prisa gang; snelheid; spoed; tempo; vaart gauwigheid; gezwindheid; kwiekheid; overhaasting; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; schielijkheid; snelheid; tempo; urgentie; vaart; vlotheid; vlugheid
prisas gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed
prontitud gang; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; snelheid; spoed; tempo; vaart gezwindheid; kwiekheid; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; schielijkheid; snelheid; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid
rapidez gang; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; snelheid; spoed; tempo; vaart gauwigheid; gezwindheid; kwiekheid; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; schielijkheid; snelheid; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid
rebosamiento gang; snelheid; spoed; tempo; vaart beweging; buitensporigheid; exces; gebaar; lichaamsbeweging; overdaad; overmaat; overvloed; surplus; teveel
ritmo gang; snelheid; spoed; tempo; vaart cadans; gezwindheid; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; ritme; schielijkheid; snelheid; tempo; vaart; vlotheid; vlugheid
tiempo gang; snelheid; spoed; tempo; vaart poos; rijsnelheid; tijd
urgencia gang; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; snelheid; spoed; tempo; vaart urgentie
velocidad gang; snelheid; spoed; tempo; vaart gezwindheid; in volle vaart; kwiekheid; rapheid; rapiditeit; rijsnelheid; schakelinrichting; schielijkheid; snelheid; tempo; vaart; versnelling; vlotheid; vlugheid
velocidad de marcha gang; snelheid; spoed; tempo; vaart rijsnelheid
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
acción actie
OtherRelated TranslationsOther Translations
tiempo weer
ModifierRelated TranslationsOther Translations
de prisa flitsend; gehaast; gejaagd; gestressed; haastend; haastig; hip; in alle haast; in allerijl; inderhaast; jachtig; rap; snel; trendy; vlot; vlug

Related Words for "spoed":


Wiktionary Translations for spoed:


Cross Translation:
FromToVia
spoed prisa hâte — Extrême promptitude, vivacité, rapidité avec laquelle on fait quelque chose.
spoed velocidad; prisa rapiditécélérité, grande vitesse.

Related Translations for spoeden