Dutch

Detailed Translations for stoft from Dutch to Spanish

stoffen:

Conjugations for stoffen:

o.t.t.
  1. stof
  2. stoft
  3. stoft
  4. stoffen
  5. stoffen
  6. stoffen
o.v.t.
  1. stofte
  2. stofte
  3. stofte
  4. stoften
  5. stoften
  6. stoften
v.t.t.
  1. heb gestoft
  2. hebt gestoft
  3. heeft gestoft
  4. hebben gestoft
  5. hebben gestoft
  6. hebben gestoft
v.v.t.
  1. had gestoft
  2. had gestoft
  3. had gestoft
  4. hadden gestoft
  5. hadden gestoft
  6. hadden gestoft
o.t.t.t.
  1. zal stoffen
  2. zult stoffen
  3. zal stoffen
  4. zullen stoffen
  5. zullen stoffen
  6. zullen stoffen
o.v.t.t.
  1. zou stoffen
  2. zou stoffen
  3. zou stoffen
  4. zouden stoffen
  5. zouden stoffen
  6. zouden stoffen
en verder
  1. ben gestoft
  2. bent gestoft
  3. is gestoft
  4. zijn gestoft
  5. zijn gestoft
  6. zijn gestoft
diversen
  1. stof!
  2. stoft!
  3. gestoft
  4. stoffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stoffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
desempolvar afnemen; afstoffen; afwissen
zumbar bijengegons; bijengezoem
VerbRelated TranslationsOther Translations
balar op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen blaffen; blaten; blèren; brullen; bulderen; mekkeren; schreeuwen
borbotear op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen opborrelen; opwellen; sakkeren
brotar op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen afkomstig zijn; afstammen; borrelen; conveniëren; deugen; geschikt zijn; omhoog schieten; ontspruiten; opschieten; passen; passend zijn; spruiten; stammen; uit de grond schieten; uit ei kruipen; uitkomen; voortkomen; wellen
dar balidos op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen blaten; mekkeren
desempolvar afnemen; afstoffen; stoffen
despolvar afnemen; afstoffen; stoffen
despolvorear afnemen; afstoffen; stoffen
estofar op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen iem. verstikken; smoren; stoven; verstikken
gruñir op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen brommen; foeteren; grauwen; grommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; misnoegen uiten; mopperen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; over iets mopperen; pruttelen; ronken; sakkeren; snauwen; snorren; uitbrander geven; zagen; zemelen; zeuren
guisar op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen bakken; braden; iem. verstikken; smoren; verstikken
quitar el polvo de afnemen; afstoffen; stoffen
zumbar op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen brommen; dreinen; drenzen; dwingend huilen; gonzen; jengelen; ruisen; sakkeren; suizelen; suizen; tuiten; zoemen; zoeven

Related Words for "stoffen":