Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- staan:
-
Wiktionary:
- staan → estar, modelar, mostrar, decir, estar de pie, estar parado, mantener, permanecer, haber, vestir, vestirse, revestir, enfundar, poner, sobreponer, revocar
Dutch
Detailed Translations for stond from Dutch to Spanish
stond form of staan:
-
staan
Conjugations for staan:
o.t.t.
- sta
- staat
- staat
- staan
- staan
- staan
o.v.t.
- stond
- stond
- stond
- stonden
- stonden
- stonden
v.t.t.
- heb gestaan
- hebt gestaan
- heeft gestaan
- hebben gestaan
- hebben gestaan
- hebben gestaan
v.v.t.
- had gestaan
- had gestaan
- had gestaan
- hadden gestaan
- hadden gestaan
- hadden gestaan
o.t.t.t.
- zal staan
- zult staan
- zal staan
- zullen staan
- zullen staan
- zullen staan
o.v.t.t.
- zou staan
- zou staan
- zou staan
- zouden staan
- zouden staan
- zouden staan
en verder
- ben gestaan
- bent gestaan
- is gestaan
- zijn gestaan
- zijn gestaan
- zijn gestaan
diversen
- sta!
- stat!
- gestaan
- staand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for staan:
Verb | Related Translations | Other Translations |
embellecer | staan | opdirken; opdoffen; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; tooien; uitdossen; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren |
favorecer | staan | begunstigen; bevoordelen; bevoorrechten; doneren; geven; schenken; voorrechten toekennen; voorschuiven; voortrekken |
Antonyms for "staan":
Related Definitions for "staan":
Wiktionary Translations for staan:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• staan | → estar | ↔ be — occupy a place |
• staan | → modelar; mostrar | ↔ model — display |
• staan | → modelar | ↔ model — be a model |
• staan | → decir | ↔ say — to indicate in a written form |
• staan | → estar de pie; estar parado | ↔ stand — to support oneself on the feet in an erect position |
• staan | → mantener; permanecer | ↔ stand — to remain motionless |
• staan | → haber | ↔ there be — to exist |
• staan | → vestir; vestirse | ↔ habiller — Mettre des habits à quelqu’un… |
• staan | → revestir; enfundar; poner; sobreponer; revocar | ↔ revêtir — pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin. |
• staan | → vestir | ↔ vêtir — habiller, couvrir d’un vêtement. |
• staan | → estar de pie | ↔ être debout — Se tenir verticalement, sur ses pieds ou sur ses bases. |