Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. subject:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for subject from Dutch to Spanish

subject:

subject [het ~] nomen

  1. het subject (thema van een boek; thema; onderwerp)
    el tema; el sujeto; la elaboración; el capítulo; el asunto; el entrenamiento; el tema estelar; el tema principal

Translation Matrix for subject:

NounRelated TranslationsOther Translations
asunto onderwerp; subject; thema; thema van een boek aangelegenheid; affaire; ambacht; chapiter; geval; hoofdstuk; issue; kapittel; kwestie; kwesties; métier; onderwerp; opgaaf; opgave; probleem; problematiek; problemen; punt; stiel; thema; vak; vraagstuk; zaak; zwaarte
capítulo onderwerp; subject; thema; thema van een boek chapiter; episode; hoofden; hoofdstuk; kapittel; kop; koppen; krantenkop; rubriek
elaboración onderwerp; subject; thema; thema van een boek aanmaak; aanmaken; bewerking; constructie; creatie; creëren; educatie; fabricage; fabricatie; fabriceren; herdruk; maak; maaksel; maken; merk; onderwijs; produceren; productie; scheppen; schepping; scholing; vervaardigen; vervaardiging; verwerking; werken; werking
entrenamiento onderwerp; subject; thema; thema van een boek ervaring; praktijk; routine; training
sujeto onderwerp; subject; thema; thema van een boek creatuur; onderwerp; onderwerp van een zin; schepsel; thema
tema onderwerp; subject; thema; thema van een boek bureaubladthema; geschrevene; issue; kwestie; onderwerp; punt; tekstboek; thema
tema estelar onderwerp; subject; thema; thema van een boek
tema principal onderwerp; subject; thema; thema van een boek hoofdonderwerp; hoofdthema; voornaamste onderwerp
ModifierRelated TranslationsOther Translations
sujeto vastgemaakt

Related Words for "subject":

  • subjecten

Wiktionary Translations for subject:

subject
noun
  1. taalkunde|nld onderwerp van een zin (zaak waarmee men zich bezighoudt)
adjective
  1. onderworpen aan, onderhevig aan