Dutch

Detailed Translations for tekkel from Dutch to Spanish

tekkel:

tekkel [de ~ (m)] nomen

  1. de tekkel
    el perros pachones; el perros tubos; el perros raposeros
  2. de tekkel (dashond)
    el zarcero

Translation Matrix for tekkel:

NounRelated TranslationsOther Translations
perros pachones tekkel
perros raposeros tekkel
perros tubos tekkel
zarcero dashond; tekkel

tekkelen:

tekkelen verb (tekkel, tekkelt, tekkelde, tekkelden, getekkeld)

  1. tekkelen (onderuithalen)

Conjugations for tekkelen:

o.t.t.
  1. tekkel
  2. tekkelt
  3. tekkelt
  4. tekkelen
  5. tekkelen
  6. tekkelen
o.v.t.
  1. tekkelde
  2. tekkelde
  3. tekkelde
  4. tekkelden
  5. tekkelden
  6. tekkelden
v.t.t.
  1. heb getekkeld
  2. hebt getekkeld
  3. heeft getekkeld
  4. hebben getekkeld
  5. hebben getekkeld
  6. hebben getekkeld
v.v.t.
  1. had getekkeld
  2. had getekkeld
  3. had getekkeld
  4. hadden getekkeld
  5. hadden getekkeld
  6. hadden getekkeld
o.t.t.t.
  1. zal tekkelen
  2. zult tekkelen
  3. zal tekkelen
  4. zullen tekkelen
  5. zullen tekkelen
  6. zullen tekkelen
o.v.t.t.
  1. zou tekkelen
  2. zou tekkelen
  3. zou tekkelen
  4. zouden tekkelen
  5. zouden tekkelen
  6. zouden tekkelen
en verder
  1. ben getekkeld
  2. bent getekkeld
  3. is getekkeld
  4. zijn getekkeld
  5. zijn getekkeld
  6. zijn getekkeld
diversen
  1. tekkel!
  2. tekkelt!
  3. getekkeld
  4. tekkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tekkelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
tratar proberen; trachten
VerbRelated TranslationsOther Translations
abordar onderuithalen; tekkelen aankaarten; aanklampen; aanknopen; aanpakken; aansnijden; aanvatten; aanvoeren; beetgrijpen; beetpakken; entameren; enteren; gesprek aanknopen; grijpen; onderhanden nemen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; vastklampen; vastpakken
echar una zancadilla onderuithalen; tekkelen
emprender onderuithalen; tekkelen aangaan; aanpakken; aanvangen; beginnen; onderhanden nemen; ondernemen; starten; van start gaan
tratar onderuithalen; tekkelen aanpakken; aanvatten; behandelen; bejegenen; betrachten; iets afhandelen; onder behandeling nemen; pogen; proberen; trachten; verzorgen