Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. terugwinnen:


Dutch

Detailed Translations for terugwinnen from Dutch to Spanish

terugwinnen:

terugwinnen verb (win terug, wint terug, won terug, wonnen terug, teruggewonnen)

  1. terugwinnen

Conjugations for terugwinnen:

o.t.t.
  1. win terug
  2. wint terug
  3. wint terug
  4. winnen terug
  5. winnen terug
  6. winnen terug
o.v.t.
  1. won terug
  2. won terug
  3. won terug
  4. wonnen terug
  5. wonnen terug
  6. wonnen terug
v.t.t.
  1. heb teruggewonnen
  2. hebt teruggewonnen
  3. heeft teruggewonnen
  4. hebben teruggewonnen
  5. hebben teruggewonnen
  6. hebben teruggewonnen
v.v.t.
  1. had teruggewonnen
  2. had teruggewonnen
  3. had teruggewonnen
  4. hadden teruggewonnen
  5. hadden teruggewonnen
  6. hadden teruggewonnen
o.t.t.t.
  1. zal terugwinnen
  2. zult terugwinnen
  3. zal terugwinnen
  4. zullen terugwinnen
  5. zullen terugwinnen
  6. zullen terugwinnen
o.v.t.t.
  1. zou terugwinnen
  2. zou terugwinnen
  3. zou terugwinnen
  4. zouden terugwinnen
  5. zouden terugwinnen
  6. zouden terugwinnen
en verder
  1. ben teruggewonnen
  2. bent teruggewonnen
  3. is teruggewonnen
  4. zijn teruggewonnen
  5. zijn teruggewonnen
  6. zijn teruggewonnen
diversen
  1. win terug!
  2. wint terug!
  3. teruggewonnen
  4. terugwinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for terugwinnen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
reconquistar terugwinnen heroveren; hervinden; herwinnen; terugvinden
recuperar terugwinnen aanvragen; bekomen; bijspijkeren; goedmaken; heroveren; herstellen; herwinnen; inhalen; inlopen; ophalen; opkrabbelen; opvragen; verzoeken; vragen; zich hervinden
volver a encontrar terugwinnen heroveren; hervinden; herwinnen; terugvinden