Dutch

Detailed Translations for uitstoot from Dutch to Spanish

uitstoot:

uitstoot [de ~ (m)] nomen

  1. de uitstoot (emissie)
    la emisión; el desechos; el vertidos; la emanaciones
  2. de uitstoot (ontslaan van werknemers; ontslag)
    el descargo; la exención; la alta; la exoneración
  3. de uitstoot (uitstoting)
    la exclusión; la expulsión; la eliminación

Translation Matrix for uitstoot:

NounRelated TranslationsOther Translations
alta ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot indiensttreding
descargo ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot afladen; decharge; lossen; uitladen
desechos emissie; uitstoot afdankertjes; afval; bocht; rotzooi; slechte drank; uitschotten; uitvaagsel; vuilnis
eliminación uitstoot; uitstoting afschaffing; bederf; bederven; liquidatie; ontbinding; opheffing; uitschakeling; vergaan; vernietiging; verrotten; verwijderen; verwijdering; verwording
emanaciones emissie; uitstoot
emisión emissie; uitstoot afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering; uitgifte
exclusión uitstoot; uitstoting buitensluiting; diskwalificatie; royement; schrapping; uitsluiting; uitstoting
exención ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot dispensatie; ontheffing; vrijstelling
exoneración ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot absolutie; amnestie; kwijtschelding; pardon; vrijlating
expulsión uitstoot; uitstoting ballingschap; deportatie; royement; schrapping; uitbanning; uitsluiting; uitstoting; uitwijzing; verbanning; verjaging; verwijdering
vertidos emissie; uitstoot

Wiktionary Translations for uitstoot:


Cross Translation:
FromToVia
uitstoot emisión emission — something that is emitted

uitstoten:

Conjugations for uitstoten:

o.t.t.
  1. stoot uit
  2. stoot uit
  3. stoot uit
  4. stoten uit
  5. stoten uit
  6. stoten uit
o.v.t.
  1. stootte uit
  2. stootte uit
  3. stootte uit
  4. stootte uit
  5. stootte uit
  6. stootte uit
v.t.t.
  1. ben uitgestoten
  2. bent uitgestoten
  3. is uitgestoten
  4. zijn uitgestoten
  5. zijn uitgestoten
  6. zijn uitgestoten
v.v.t.
  1. was uitgestoten
  2. was uitgestoten
  3. was uitgestoten
  4. waren uitgestoten
  5. waren uitgestoten
  6. waren uitgestoten
o.t.t.t.
  1. zal uitstoten
  2. zult uitstoten
  3. zal uitstoten
  4. zullen uitstoten
  5. zullen uitstoten
  6. zullen uitstoten
o.v.t.t.
  1. zou uitstoten
  2. zou uitstoten
  3. zou uitstoten
  4. zouden uitstoten
  5. zouden uitstoten
  6. zouden uitstoten
diversen
  1. stoot uit!
  2. stoot uit!
  3. uitgestoten
  4. uitstotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitstoten:

NounRelated TranslationsOther Translations
echar weggooien
verter inschenken; leeggieten; uitgieten
VerbRelated TranslationsOther Translations
ahuyentar bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen afschrikken; bang maken; verschrikken
desembarazarse de afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
deshacerse de afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afschaffen; afstoten; bergen; eraf duwen; ontdoen; opruimen; van de hand doen; zich van iets ontdoen
desterrar bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
echar afscheiden; afvoeren; bannen; bezweren; lozen; uitbannen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen afdanken; begeleiden; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; leiden; meevoeren; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitstorten; uitsturen; verhuizen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
emitir afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afkondigen; bekendmaken; emitteren; laten zien; omroepen; opsturen; posten; proclameren; programma uitzenden; rondstralen; sturen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; toezenden; uitgeven; uitstralen; uitzenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
exiliar bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
expeler bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen uitdrijven
expulsar bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen afnemen; afzonderen; demonteren; deporteren; ecarteren; lichten; ontheffen; ontmantelen; ontslaan; onttakelen; opsturen; posten; sturen; toezenden; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uitdrijven; uiteen nemen; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; verzenden; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden
verter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afdruipen; deponeren; doneren; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; geven; gieten op; gunnen; gunst verlenen; ingieten; leegstorten; lopen; neerleggen; opgieten; ruimen; schenken; sijpelen; stromen; uitdruppelen; vergieten; vloeien
OtherRelated TranslationsOther Translations
emitir uitkomen; uitstromen

Wiktionary Translations for uitstoten:


Cross Translation:
FromToVia
uitstoten excluir; aislar ostracize — exclude someone