Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. uitzakken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitzakken from Dutch to Spanish

uitzakken:

uitzakken verb (zak uit, zakt uit, zakte uit, zakten uit, uitgezakt)

  1. uitzakken (gaan hangen)
  2. uitzakken (uitbuiken)

Conjugations for uitzakken:

o.t.t.
  1. zak uit
  2. zakt uit
  3. zakt uit
  4. zakken uit
  5. zakken uit
  6. zakken uit
o.v.t.
  1. zakte uit
  2. zakte uit
  3. zakte uit
  4. zakten uit
  5. zakten uit
  6. zakten uit
v.t.t.
  1. ben uitgezakt
  2. bent uitgezakt
  3. is uitgezakt
  4. zijn uitgezakt
  5. zijn uitgezakt
  6. zijn uitgezakt
v.v.t.
  1. was uitgezakt
  2. was uitgezakt
  3. was uitgezakt
  4. waren uitgezakt
  5. waren uitgezakt
  6. waren uitgezakt
o.t.t.t.
  1. zal uitzakken
  2. zult uitzakken
  3. zal uitzakken
  4. zullen uitzakken
  5. zullen uitzakken
  6. zullen uitzakken
o.v.t.t.
  1. zou uitzakken
  2. zou uitzakken
  3. zou uitzakken
  4. zouden uitzakken
  5. zouden uitzakken
  6. zouden uitzakken
diversen
  1. zak uit!
  2. zakt uit!
  3. uitgezakt
  4. uitzakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitzakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
descender afdalen; afklimmen; afstijgen
hundirse inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen; wegzakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
abombarse gaan hangen; uitbuiken; uitzakken wegzakken; zakken in
deformarse gaan hangen; uitzakken vergroeien
descender uitbuiken; uitzakken achteruitgaan; afdalen; afnemen; afrijden; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf rijden; erafklimmen; erop achteruitgaan; geld inleveren; kelderen; landen; minder worden; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; naar beneden rijden; naar beneden vallen; neer laten zakken; neerdalen; neerkomen; omlaaggaan; omlaagkomen; omlaagrijden; omlaagvallen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vallen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich vrijmaken
engordar uitbuiken; uitzakken aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; mesten; motiveren; starten; vetmesten
hundirse gaan hangen; uitzakken afknappen; afkoelen; bekoelen; doorbuigen; doorleven; doorstaan; doorzakken; er vanaf breken; ineenzakken; ineenzijgen; inzakken; kelderen; koel worden; luwen; naar de vijand overlopen; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; tot bedaren komen; uitwoeden; vallen; verdragen; verduren; verflauwen; vergaan; verkommeren; verteren; vervallen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten

Wiktionary Translations for uitzakken:

uitzakken
verb
  1. door het zakken uit de gewone stand of vorm komen