Dutch

Detailed Translations for verduur from Dutch to Spanish

verduren:

Conjugations for verduren:

o.t.t.
  1. verduur
  2. verduurt
  3. verduurt
  4. verduren
  5. verduren
  6. verduren
o.v.t.
  1. verduurde
  2. verduurde
  3. verduurde
  4. verduurden
  5. verduurden
  6. verduurden
v.t.t.
  1. heb verduurd
  2. hebt verduurd
  3. heeft verduurd
  4. hebben verduurd
  5. hebben verduurd
  6. hebben verduurd
v.v.t.
  1. had verduurd
  2. had verduurd
  3. had verduurd
  4. hadden verduurd
  5. hadden verduurd
  6. hadden verduurd
o.t.t.t.
  1. zal verduren
  2. zult verduren
  3. zal verduren
  4. zullen verduren
  5. zullen verduren
  6. zullen verduren
o.v.t.t.
  1. zou verduren
  2. zou verduren
  3. zou verduren
  4. zouden verduren
  5. zouden verduren
  6. zouden verduren
diversen
  1. verduur!
  2. verduurt!
  3. verduurd
  4. verdurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verduren:

NounRelated TranslationsOther Translations
desaparecer afsterven; tenietgaan; uitvallen; wegvallen
gastar slijten; verslijten
hundirse inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen; wegzakken
pudrirse afrotten
seguir viviendo verderleven
sucumbir afleggen; bezwijken
VerbRelated TranslationsOther Translations
aguantar doorleven; doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; verteren; volhouden doormaken; dulden; iets verduren; in leven blijven; incasseren; opvangen; overleven; standhouden; velen; verdragen; welgevallen; zich staande houden
comerse doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren binnenkrijgen; consumeren; eten; gebruiken; iets uitgeven; inbijten; invreten; muziek componeren; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; verbruiken; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
consumir doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; toepassen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verorberen; verstoken; verteren; verwerken; vreten
corroer doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren eroderen; inbijten; invreten; wegvreten
corroerse doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren afrotten; door roest ingevreten worden; eroderen; inroesten; roesten; verroesten; wegvreten
desaparecer doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aanrekenen; aanwrijven; achteruitgaan; afnemen; bezwijken; declineren; doodgaan; heengaan; iemand iets verwijten; inslapen; kwalijk nemen; minder worden; missen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdwijnen; verhuizen; verkassen; vermissen; wegvallen
descomponerse doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren afdragen; afrotten; eroderen; ontbinden; rotten; slijten; vergaan; verrotten; verslijten; verteren; wegrotten; wegvreten
digerir doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren eroderen; opeten; opvreten; verbijten; verkroppen; verstouwen; verstuwen; verwerken; vreten; wegvreten
digerirse doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren afrotten; eroderen; opeten; opvreten; vreten; wegvreten
experimentar doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aanschouwen; bekijken; beleven; doormaken; ervaren; ervaren als; experimenteren; gewaarworden; inleven; invoelen; kijken; meeleven; meemaken; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; staren; turen; voelen; zien
gastar doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aanwenden; benutten; doorjagen; eroderen; gebruik maken van; gebruiken; iets uitgeven; kosten maken; opmaken; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verstoken; verteren; verwerken; wegslijten; wegvreten
hundirse doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren afknappen; afkoelen; bekoelen; doorbuigen; doorzakken; er vanaf breken; gaan hangen; ineenzakken; ineenzijgen; inzakken; kelderen; koel worden; luwen; naar de vijand overlopen; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; tot bedaren komen; uitwoeden; uitzakken; vallen; verflauwen; vergaan; verkommeren; vervallen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten
padecer doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren doormaken; lijden
pasar por doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aankomen; beleven; berechten; bezoeken; doorgaan voor; doorheen reizen; doormaken; doorreizen; een stapje verder gaan; erdoor gaan; ervaren; gewaarworden; heten; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; moeten doorgaan voor; ondervinden; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; reizen door; verdergaan; vervolgen; voelen; voorbijkomen; voorbijlopen
ponerse doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aandoen; aankleden; aantrekken; om het lijf slaan; omdoen; omslaan; ontspinnen; ontstaan; oprijzen; rijzen; voorbinden; voordoen; voortkomen; worden
pudrirse doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren afrotten; bederven; eroderen; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; wegvreten
resistir doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren doormaken; iets weerstaan; in leven blijven; overleven; verzet tonen; weerstaan; zich verzetten
salir con bien doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren doormaken
salir con bien de doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
seguir viviendo doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren voortleven
soportar doorleven; doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; verteren; volhouden aanjagen; aansporen; doormaken; dragen; iets verduren; incasseren; ondersteunen; opjutten; opvangen; porren; schoren; schragen; steunen; stutten
sucumbir doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren afleggen; bezwijken; het onderspit delven; onder water gaan; ondergaan; tenondergaan; zinken
sufrir doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren gebukt gaan onder; lijden; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; torsen
tolerar doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren aanvaarden; accepteren; doormaken; dulden; gedogen; tolereren; voor lief nemen; zich laten gevallen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
seguir viviendo verder leven