Dutch
Detailed Translations for verschoon from Dutch to Spanish
verschonen:
-
verschonen (excuseren)
disculpar; excusar; presentar sus excusas; dar sus excusas-
disculpar verb
-
excusar verb
-
dar sus excusas verb
-
-
verschonen (ontzien; in acht nemen; sparen)
Conjugations for verschonen:
o.t.t.
- verschoon
- verschoont
- verschoont
- verschonen
- verschonen
- verschonen
o.v.t.
- verschoonde
- verschoonde
- verschoonde
- verschoonden
- verschoonden
- verschoonden
v.t.t.
- heb verschoond
- hebt verschoond
- heeft verschoond
- hebben verschoond
- hebben verschoond
- hebben verschoond
v.v.t.
- had verschoond
- had verschoond
- had verschoond
- hadden verschoond
- hadden verschoond
- hadden verschoond
o.t.t.t.
- zal verschonen
- zult verschonen
- zal verschonen
- zullen verschonen
- zullen verschonen
- zullen verschonen
o.v.t.t.
- zou verschonen
- zou verschonen
- zou verschonen
- zouden verschonen
- zouden verschonen
- zouden verschonen
diversen
- verschoon!
- verschoont!
- verschoond
- verschonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze