Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- versmelten:
-
Wiktionary:
- versmelten → incorporarse, juntarse, fundir
Dutch
Detailed Translations for versmelten from Dutch to Spanish
versmelten:
-
versmelten (samensmelten; fuseren; ineensmelten)
Conjugations for versmelten:
o.t.t.
- versmelt
- versmelt
- versmelt
- versmelten
- versmelten
- versmelten
o.v.t.
- versmolt
- versmolt
- versmolt
- versmolten
- versmolten
- versmolten
v.t.t.
- heb versmolten
- hebt versmolten
- heeft versmolten
- hebben versmolten
- hebben versmolten
- hebben versmolten
v.v.t.
- had versmolten
- had versmolten
- had versmolten
- hadden versmolten
- hadden versmolten
- hadden versmolten
o.t.t.t.
- zal versmelten
- zult versmelten
- zal versmelten
- zullen versmelten
- zullen versmelten
- zullen versmelten
o.v.t.t.
- zou versmelten
- zou versmelten
- zou versmelten
- zouden versmelten
- zouden versmelten
- zouden versmelten
diversen
- versmelt!
- versmelt!
- versmolten
- versmeltend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for versmelten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
fusionar | fuseren; ineensmelten; samensmelten; versmelten | een fusie aangaan; fuseren; samengaan; samenvloeien; samenvoegen |
fusionarse | fuseren; ineensmelten; samensmelten; versmelten |
Wiktionary Translations for versmelten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• versmelten | → incorporarse; juntarse | ↔ coalesce — to join into a single mass |
• versmelten | → fundir | ↔ fuse — transitive: to melt together |