Dutch

Detailed Translations for vertolk from Dutch to Spanish

vertolken:

Conjugations for vertolken:

o.t.t.
  1. vertolk
  2. vertolkt
  3. vertolkt
  4. vertolken
  5. vertolken
  6. vertolken
o.v.t.
  1. vertolkte
  2. vertolkte
  3. vertolkte
  4. vertolkten
  5. vertolkten
  6. vertolkten
v.t.t.
  1. heb vertolkt
  2. hebt vertolkt
  3. heeft vertolkt
  4. hebben vertolkt
  5. hebben vertolkt
  6. hebben vertolkt
v.v.t.
  1. had vertolkt
  2. had vertolkt
  3. had vertolkt
  4. hadden vertolkt
  5. hadden vertolkt
  6. hadden vertolkt
o.t.t.t.
  1. zal vertolken
  2. zult vertolken
  3. zal vertolken
  4. zullen vertolken
  5. zullen vertolken
  6. zullen vertolken
o.v.t.t.
  1. zou vertolken
  2. zou vertolken
  3. zou vertolken
  4. zouden vertolken
  5. zouden vertolken
  6. zouden vertolken
diversen
  1. vertolk!
  2. vertolkt!
  3. vertolkt
  4. vertolkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vertolken:

NounRelated TranslationsOther Translations
decir zegje
imitar naäperij
pintar afbeelden; afschilderen; beschilderen
reflejar weerschijnen; weerspiegelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
apagar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden afbakenen; afdempen; afdempen van geluid; afpalen; afsluiten; afzetten; begrenzen; blussen; doven; neppen; omlijnen; prenten; smoren; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitademen; uitblazen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien
caracterizar uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeelden; verpersonificeren; vertolken; verwoorden aftekenen; contrasteren; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; paraferen; tekenen; typeren
decir uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden informeren; inlichten; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen
desembrollar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen
desenmarañar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen
desentrañar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
deshilarse uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
dictar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; voorschrijven
encarnar uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; vertolken belichamen; in een ander lichaam terugkeren; incarneren; verpersoonlijken
escoger uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden kiezen; stemmen; uitloten; zijn stem uitbrengen
expresar overzetten; translateren; uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken; verwoorden beschrijven; betonen; betuigen; formuleren; fraseren; inkleden; laten zien; presenteren; spuien; tonen; uiten; verbaliseren; vertonen; verwoorden; weergeven
hablar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden babbelen; bewust maken; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; informeren; kakelen; kennisgeven van; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; speechen; spreken; wauwelen; zeggen; zwammen
hacerse eco de overzetten; translateren; vertalen; vertolken beschrijven; weergeven
imitar uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; vertolken falsificeren; kopiëren; nabootsen; namaken; naäpen; vervalsen
interpretar interpreteren; overbrengen; overzetten; translateren; uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken acteren; beschrijven; dramatiseren; duiden; nader verklaren; ontvouwen; toelichten; tolken; toneelspelen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; weergeven
parlar uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden babbelen; bewust maken; informeren; kakelen; kennisgeven van; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; ratelen; snateren; spreken; wauwelen; zeggen; zwammen
personificar uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; vertolken belichamen; in een ander lichaam terugkeren; incarneren; personificeren; personifiëren; verpersoonlijken
pintar uitbeelden; verbeelden; verpersonificeren; vertolken adviseren; afbeelden; afschilderen; beschilderen; doen lijken; iets aanraden; ingeven; lakken; portretteren; raden; schilderen; suggereren; tekenen; uitschilderen; verven
pronunciarse uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
reflejar overzetten; translateren; vertalen; vertolken afspiegelen; afwegen; belichten; beschouwen; beschrijven; echoën; galmen; met licht beschijnen; overdenken; overwegen; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weergalmen; weergeven; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerschijnen; weerspiegelen
reproducir overzetten; translateren; vertalen; vertolken afspelen; beschrijven; fotokopiëren; reproduceren; vermenigvuldigen; verveelvoudigen; weergeven
traducir overbrengen; overzetten; translateren; vertalen; vertolken

Wiktionary Translations for vertolken:

vertolken
verb
  1. vertalen, het van de ene taal omzetten in een andere taal

External Machine Translations: