Dutch

Detailed Translations for vervallen from Dutch to Spanish

vervallen:

Conjugations for vervallen:

o.t.t.
  1. verval
  2. vervalt
  3. vervalt
  4. vervallen
  5. vervallen
  6. vervallen
o.v.t.
  1. verviel
  2. verviel
  3. verviel
  4. vervielen
  5. vervielen
  6. vervielen
v.t.t.
  1. ben vervallen
  2. bent vervallen
  3. is vervallen
  4. zijn vervallen
  5. zijn vervallen
  6. zijn vervallen
v.v.t.
  1. was vervallen
  2. was vervallen
  3. was vervallen
  4. waren vervallen
  5. waren vervallen
  6. waren vervallen
o.t.t.t.
  1. zal vervallen
  2. zult vervallen
  3. zal vervallen
  4. zullen vervallen
  5. zullen vervallen
  6. zullen vervallen
o.v.t.t.
  1. zou vervallen
  2. zou vervallen
  3. zou vervallen
  4. zouden vervallen
  5. zouden vervallen
  6. zouden vervallen
diversen
  1. verval!
  2. vervalt!
  3. vervallen
  4. vervallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vervallen [het ~] nomen

  1. het vervallen (verstrijken)
    el vencer; el caducar

Translation Matrix for vervallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
avanzar vooruitgaan; vorderen
caducar verstrijken; vervallen
derrumbarse tuimelen; vallen
desgastado verlopen
disminuir achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
hundirse inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen; wegzakken
inclinarse flauw hellend aflopend; glooien
irse a pique inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen
pasado verleden
vencer verstrijken; vervallen
zozobrar kapseizen
VerbRelated TranslationsOther Translations
avanzar aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan aanrukken; bevorderd worden; doordrijven; geweld gebruiken; hogerop komen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opmarcheren; oprukken; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vliegen; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich opwerken; zich spoeden
caducar vergaan; verkommeren; vervallen beslissen; besluiten; ongeldig worden
caer en ruina bouwvallig worden; vergaan; verkommeren; vervallen afknappen; er vanaf breken; in elkaar storten; ten gronde gaan
decaer vergaan; verkommeren; vervallen achteruitgaan; afknappen; afnemen; declineren; er vanaf breken; in elkaar storten; minder worden; ten gronde gaan; verloederen; verslonzen
declinar aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vergaan; verkommeren; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan afkeuren; afschepen; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; begeven; declineren; flippen; verbuigen; vervoegen; verwerpen; wegsturen
derrumbarse vergaan; verkommeren; vervallen afknappen; begeven; bezwijken; doen neerstorten; doordringen; er vanaf breken; flippen; imploderen; in elkaar storten; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; inzakken; kelderen; neerploffen; neerstorten; omlaagstorten; ondergaan; penetreren; ploffen; sterk afnemen; sterk in waarde dalen; te gronde gaan; ten gronde gaan; teruglopen; vallen; zakken
deshacerse vergaan; verkommeren; vervallen afrotten; brokkelen; desintegreren; in elkaar storten; kruimelen; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; verbrokkelen; verkruimelen
desintegrarse vergaan; verkommeren; vervallen desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen
desmedrar vergaan; verkommeren; vervallen
desmoronarse vergaan; verkommeren; vervallen afkalven; begeven; flippen; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken
desplomarse vergaan; verkommeren; vervallen in elkaar storten; ineenzakken; ineenzijgen; naar beneden donderen; neerzinken; omlaagstorten; ten gronde gaan; vallen; zich langzaam laten vallen
disminuir afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen achteruitgaan; afnemen; afnemend; declineren; inkrimpen; kelderen; kleiner maken; krimpen; luwen; minder maken; minder worden; minimaliseren; slinken; slinkend; tanend; terugdraaien; terugschroeven; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; verkleinen; verminderen; wegsterven; zakken
expirar aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
fragmentarse vergaan; verkommeren; vervallen snipperen; verknippen; versnipperen
hundirse vergaan; verkommeren; vervallen afknappen; afkoelen; bekoelen; doorbuigen; doorleven; doorstaan; doorzakken; er vanaf breken; gaan hangen; ineenzakken; ineenzijgen; inzakken; kelderen; koel worden; luwen; naar de vijand overlopen; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; tot bedaren komen; uitwoeden; uitzakken; vallen; verdragen; verduren; verflauwen; verteren; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten
inclinarse aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen buigen; eerbied tonen; hellen; krommen; naar voren staan; neerduiken; neigen; nijgen; overhangen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; tenderen; tenderen naar; voorover buigen; voorover hellen; voorover neigen; welven
irse a pique afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken wegzakken; zakken in
pasar aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan aankomen; achteruitgaan; afsluiten; bezoeken; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; inhalen; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verrotten; verteren; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
quedar en ruina bouwvallig worden; vervallen
reducirse afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen afnemen; beperken; door koken dikker maken; door koken verdikken; inbinden; indikken; inkoken; inkrimpen; inperken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verdikken; verkorten; verlagen; verminderen
transcurrir aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
vencer achteruitgaan; afknappen; afnemen; afsluiten; begeven; beslissen; besluiten; beëindigen; de overwinning behalen; declineren; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; flippen; minder worden; onder gezag brengen; onderwerpen; ophouden; overwinnen; rangschikken naar ouderdom; stoppen; te boven komen; verslaan; winnen; zegevieren
zozobrar afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken kantelen; kapseizen; omkantelen; over een kant vallen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
transcurrido beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij Verstreken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
desgastado afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen afgesleten; bleek; doorgesleten; flauw; flets; sleets; uitgesleten; verschoten; verweerd
expirado beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
gastado afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen besteed; bleek; flauw; flets; gespendeerd; uitgegeven; uitgeleefd; verbruikt; verschoten; verteerd
pasado beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij af; afgedaan; afgelopen; armoedig; binnengevallen; doorgegeven; eerder; flodderig; gereed; geëindigd; haveloos; ingehaald; klaar; langsgekomen; over; overschreden; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; uit; verder gegeven; verleden; verlopen; voltooid; voorbij; voorbij gestreefd; voordien; voorgevallen; voorheen; vorig; vroeger

Wiktionary Translations for vervallen:


Cross Translation:
FromToVia
vervallen deteriorar decay — deteriorate
vervallen derruido dilapidated — having fallen into a state of disrepair
vervallen caducar; vencer expire — become invalid
vervallen vencer mature — to reach the date when payment is due

Related Translations for vervallen