Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. verversen:
  2. ververs:


Dutch

Detailed Translations for verversen from Dutch to Spanish

verversen:

verversen verb (ververs, ververst, ververste, verversten, ververst)

  1. verversen

Conjugations for verversen:

o.t.t.
  1. ververs
  2. ververst
  3. ververst
  4. verversen
  5. verversen
  6. verversen
o.v.t.
  1. ververste
  2. ververste
  3. ververste
  4. verversten
  5. verversten
  6. verversten
v.t.t.
  1. heb ververst
  2. hebt ververst
  3. heeft ververst
  4. hebben ververst
  5. hebben ververst
  6. hebben ververst
v.v.t.
  1. had ververst
  2. had ververst
  3. had ververst
  4. hadden ververst
  5. hadden ververst
  6. hadden ververst
o.t.t.t.
  1. zal verversen
  2. zult verversen
  3. zal verversen
  4. zullen verversen
  5. zullen verversen
  6. zullen verversen
o.v.t.t.
  1. zou verversen
  2. zou verversen
  3. zou verversen
  4. zouden verversen
  5. zouden verversen
  6. zouden verversen
diversen
  1. ververs!
  2. ververst!
  3. ververst
  4. verversend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verversen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
refrescar verversen afkoelen; fleurig maken; hernieuwen; koel worden; lessen; opfleuren; opfrissen; opnieuw doen; overdoen; restaureren; stillen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; zich opfrissen; zich opknappen; zich verfrissen

Related Words for "verversen":


verversen form of ververs:

ververs [de ~] nomen, plural

  1. de ververs (huisschilders; schilders)

Translation Matrix for ververs:

NounRelated TranslationsOther Translations
pintores de brocha gorda huisschilders; schilders; ververs

Related Words for "ververs":