Dutch
Detailed Translations for vissen from Dutch to Spanish
vissen:
Conjugations for vissen:
o.t.t.
- vis
- vist
- vist
- vissen
- vissen
- vissen
o.v.t.
- viste
- viste
- viste
- visten
- visten
- visten
v.t.t.
- heb gevist
- hebt gevist
- heeft gevist
- hebben gevist
- hebben gevist
- hebben gevist
v.v.t.
- had gevist
- had gevist
- had gevist
- hadden gevist
- hadden gevist
- hadden gevist
o.t.t.t.
- zal vissen
- zult vissen
- zal vissen
- zullen vissen
- zullen vissen
- zullen vissen
o.v.t.t.
- zou vissen
- zou vissen
- zou vissen
- zouden vissen
- zouden vissen
- zouden vissen
diversen
- vis!
- vist!
- gevist
- vissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het vissen (hengelsport; hengelen)
Translation Matrix for vissen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pesca con caña | hengelen; hengelsport; vissen | |
pescar | vissen als bedrijf; visserij | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
pescar | hengelen; vissen; visvangen | buitmaken; nuttigen; opduikelen; opscharrelen; opsnorren; vangen; verschalken |
pescar con caña | hengelen; vissen; visvangen |
Related Words for "vissen":
vis:
Translation Matrix for vis:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pescado | vis |