Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. vissen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for viste from Dutch to Spanish

viste form of vissen:

vissen verb (vis, vist, viste, visten, gevist)

  1. vissen (visvangen; hengelen)

Conjugations for vissen:

o.t.t.
  1. vis
  2. vist
  3. vist
  4. vissen
  5. vissen
  6. vissen
o.v.t.
  1. viste
  2. viste
  3. viste
  4. visten
  5. visten
  6. visten
v.t.t.
  1. heb gevist
  2. hebt gevist
  3. heeft gevist
  4. hebben gevist
  5. hebben gevist
  6. hebben gevist
v.v.t.
  1. had gevist
  2. had gevist
  3. had gevist
  4. hadden gevist
  5. hadden gevist
  6. hadden gevist
o.t.t.t.
  1. zal vissen
  2. zult vissen
  3. zal vissen
  4. zullen vissen
  5. zullen vissen
  6. zullen vissen
o.v.t.t.
  1. zou vissen
  2. zou vissen
  3. zou vissen
  4. zouden vissen
  5. zouden vissen
  6. zouden vissen
diversen
  1. vis!
  2. vist!
  3. gevist
  4. vissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vissen [het ~] nomen

  1. het vissen (hengelsport; hengelen)
    la pesca con caña

Translation Matrix for vissen:

NounRelated TranslationsOther Translations
pesca con caña hengelen; hengelsport; vissen
pescar vissen als bedrijf; visserij
VerbRelated TranslationsOther Translations
pescar hengelen; vissen; visvangen buitmaken; nuttigen; opduikelen; opscharrelen; opsnorren; vangen; verschalken
pescar con caña hengelen; vissen; visvangen

Related Words for "vissen":


Wiktionary Translations for vissen:

vissen
verb
  1. proberen te vangen

Cross Translation:
FromToVia
vissen pescar fish — intransitive: to try to catch fish
vissen pesca fishing — sport of catching fish