Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. vullend:
  2. vullen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vullend from Dutch to Spanish

vullend:

vullend adj

  1. vullend

Translation Matrix for vullend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
que llena vullend

vullen:

vullen verb (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)

  1. vullen (volstorten; volplempen; volmaken)
  2. vullen (volschenken)
  3. vullen (bijvullen)
  4. vullen (opvullen)
  5. vullen (plomberen)

Conjugations for vullen:

o.t.t.
  1. vul
  2. vult
  3. vult
  4. vullen
  5. vullen
  6. vullen
o.v.t.
  1. vulde
  2. vulde
  3. vulde
  4. vulden
  5. vulden
  6. vulden
v.t.t.
  1. heb gevuld
  2. hebt gevuld
  3. heeft gevuld
  4. hebben gevuld
  5. hebben gevuld
  6. hebben gevuld
v.v.t.
  1. had gevuld
  2. had gevuld
  3. had gevuld
  4. hadden gevuld
  5. hadden gevuld
  6. hadden gevuld
o.t.t.t.
  1. zal vullen
  2. zult vullen
  3. zal vullen
  4. zullen vullen
  5. zullen vullen
  6. zullen vullen
o.v.t.t.
  1. zou vullen
  2. zou vullen
  3. zou vullen
  4. zouden vullen
  5. zouden vullen
  6. zouden vullen
diversen
  1. vul!
  2. vult!
  3. gevuld
  4. vullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vullen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cargar belasting; bevrachting; laden; vracht
colmar overstelpen; overweldigen
llenar aanplempen; aanvullen; volplempen; volstorten; volstorting
VerbRelated TranslationsOther Translations
acolchar plomberen; volschenken; vullen
cargar plomberen; vullen beladen; belasten; bevrachten; factureren; in rekening brengen; inladen; laden; op iets laden; opdragen; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; sjouwen; torsen; uploaden; zeulen
colmar bijvullen; plomberen; volschenken; vullen
empastar plomberen; vullen
llenar bijvullen; farceren; opvullen; plomberen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volschenken; volstorten; vullen beslaan; bijschenken; bijtanken; bijvullen; ruimte innemen; volzetten
llenar hasta el borde volschenken; vullen
rellenar bijvullen; farceren; opvullen; plomberen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volstorten; vullen bijschenken; bijtanken; bijvullen; dichtgooien; invullen; ophogen

Related Definitions for "vullen":

  1. er zoveel in doen dat er niets meer bij kan1
    • hij vult het kopje met koffie1

Wiktionary Translations for vullen:

vullen
verb
  1. vol maken

Cross Translation:
FromToVia
vullen llenar fill — occupy fully, take up all of
vullen empastar plombierenveraltend, (transitiv) einen ausgebohrten kariösen Zahn mit einer Dichtungsmasse füllen
vullen llenar; completar compléterrendre complet.
vullen rellenar; mechar fourrerintroduire, faire entrer, placer en quelque endroit, mettre parmi d’autres choses.
vullen rellenar; acolchar rembourrergarnir de bourre, de laine, de crin, etc.