Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- walgen:
-
Wiktionary:
- walgen → asquear
- walgen → vomitar, escupir, esputar, expectorar
Dutch
Detailed Translations for walgen from Dutch to Spanish
walgen:
-
walgen
Conjugations for walgen:
o.t.t.
- walg
- walgt
- walgt
- walgen
- walgen
- walgen
o.v.t.
- walgde
- walgde
- walgde
- walgden
- walgden
- walgden
v.t.t.
- heb gewalg
- hebt gewalg
- heeft gewalg
- hebben gewalg
- hebben gewalg
- hebben gewalg
v.v.t.
- had gewalg
- had gewalg
- had gewalg
- hadden gewalg
- hadden gewalg
- hadden gewalg
o.t.t.t.
- zal walgen
- zult walgen
- zal walgen
- zullen walgen
- zullen walgen
- zullen walgen
o.v.t.t.
- zou walgen
- zou walgen
- zou walgen
- zouden walgen
- zouden walgen
- zouden walgen
diversen
- walg!
- walgt!
- gewalg
- walgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for walgen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
asquear | walgen | |
sentir asco | walgen | |
sentir repugnancia | walgen |