Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. wichelen:


Dutch

Detailed Translations for wichel from Dutch to Spanish

wichelen:

wichelen verb (wichel, wichelt, wichelde, wichelden, gewicheld)

  1. wichelen (voorspellen)

Conjugations for wichelen:

o.t.t.
  1. wichel
  2. wichelt
  3. wichelt
  4. wichelen
  5. wichelen
  6. wichelen
o.v.t.
  1. wichelde
  2. wichelde
  3. wichelde
  4. wichelden
  5. wichelden
  6. wichelden
v.t.t.
  1. heb gewicheld
  2. hebt gewicheld
  3. heeft gewicheld
  4. hebben gewicheld
  5. hebben gewicheld
  6. hebben gewicheld
v.v.t.
  1. had gewicheld
  2. had gewicheld
  3. had gewicheld
  4. hadden gewicheld
  5. hadden gewicheld
  6. hadden gewicheld
o.t.t.t.
  1. zal wichelen
  2. zult wichelen
  3. zal wichelen
  4. zullen wichelen
  5. zullen wichelen
  6. zullen wichelen
o.v.t.t.
  1. zou wichelen
  2. zou wichelen
  3. zou wichelen
  4. zouden wichelen
  5. zouden wichelen
  6. zouden wichelen
diversen
  1. wichel!
  2. wichelt!
  3. gewicheld
  4. wichelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wichelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
adivinar voorspellen; wichelen adviseren; afwegen; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; iets aanraden; incrimineren; ingeven; overdenken; overwegen; postuleren; raden; suggereren; tegemoetzien; uitkijken naar; verdacht maken; verdenken; verwachten; vooronderstellen; voortellen; vooruitzien; waarzeggen
pronosticar voorspellen; wichelen