Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. zuigelingen:
  2. zuigeling:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zuigelingen from Dutch to Spanish

zuigelingen:

zuigelingen [de ~] nomen, plural

  1. de zuigelingen (babies)
    el bebés; el niños de pecho; el lactantes

Translation Matrix for zuigelingen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bebés babies; zuigelingen
lactantes babies; zuigelingen
niños de pecho babies; zuigelingen

Related Words for "zuigelingen":


zuigelingen form of zuigeling:

zuigeling [de ~ (m)] nomen

  1. de zuigeling (baby; kind dat aan de borst is; kind)
    el niño de pecho; el bebé; el lactante

Translation Matrix for zuigeling:

NounRelated TranslationsOther Translations
bebé baby; kind; kind dat aan de borst is; zuigeling baby; babytje; dreumes; hummel; kind; kindje; klein kind; klein meisje; kleine jongen; kleintje; kleuter; peuter; uk; worm; wurm
lactante baby; kind; kind dat aan de borst is; zuigeling
niño de pecho baby; kind; kind dat aan de borst is; zuigeling

Related Words for "zuigeling":


Wiktionary Translations for zuigeling:

zuigeling
noun
  1. een kind dat nog gezoogd wordt

Cross Translation:
FromToVia
zuigeling bebé; nene; guagua; bebe; niña; niño baby — very young human being
zuigeling infante; nene infant — very young human being
zuigeling bebé; nene bébé — Très jeune enfant, nourrisson, qui n’a pas atteindre l’âge du sevrage.