Dutch

Detailed Translations for jacht from Dutch to French

jacht:

jacht [de ~] nomen

  1. de jacht (jagen)
    la chasse; la partie de chasse
  2. de jacht (jachtpartij; wildjacht; jaagpartij)
    la chasse; la chasse à courre; la meute; la partie de chasse

jacht [de ~] nomen

  1. de jacht
    la chasse

Translation Matrix for jacht:

NounRelated TranslationsOther Translations
chasse jaagpartij; jacht; jachtpartij; jagen; wildjacht achtervolging; drijven; jaagtijd; jachtexpeditie; jachtrit; jachtseizoen; jachttijd; schieten; vuren
chasse à courre jaagpartij; jacht; jachtpartij; wildjacht
meute jaagpartij; jacht; jachtpartij; wildjacht bende; drift; drom; hoop; horde; kudde; massa; menigte; schaar; schare; troep; voortgedreven vee; weg om vee langs te drijven
partie de chasse jaagpartij; jacht; jachtpartij; jagen; wildjacht jachtexpeditie; jachtrit

Related Words for "jacht":


Related Definitions for "jacht":

  1. achtervolging van dieren om ze te doden1
    • de jacht op konijnen is weer begonnen1
  2. luxe en comfortabele plezierboot1
    • hij ging met een zeiljacht de wereld rond1

Wiktionary Translations for jacht:

jacht
noun
  1. Action de poursuivre pour capturer ou tuer
  2. bâtiment de plaisance, à voiles ou à moteur.

Cross Translation:
FromToVia
jacht poursuite chase — action of the verb "to chase"
jacht chasse hunt — the act of hunting, shooting
jacht yacht yacht — slick and light ship
jacht chasse Jagd — das Aufsuchen, Nachstellen, Fangen, Erlegen und Aneignen; dort wo Jagdrecht existiert, das waidgerechte Erlegen von Wildtieren
jacht chasse Jagdübertragen, vor allem auch in Zusammensetzungen: die Verfolgung, Aufklärung
jacht yacht; plaisance Yachtschnelles und leichtes Segelschiff oder Motorschiff, welches für sportliche und Freizeitaktivitäten genutzt wird

jachten:

jachten verb (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)

  1. jachten (jakkeren; reppen; spoeden)
    courir; foncer; se hâter; se dépêcher; faire de la vitesse; presser; hâter; se presser; s'empresser
    • courir verb (cours, court, courons, courez, )
    • foncer verb (fonce, fonces, fonçons, foncez, )
    • se hâter verb
    • presser verb (presse, presses, pressons, pressez, )
    • hâter verb (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, )
    • se presser verb
  2. jachten (opjagen; ophitsen; voortjagen; opdrijven)
    presser; chasser
    • presser verb (presse, presses, pressons, pressez, )
    • chasser verb (chasse, chasses, chassons, chassez, )
  3. jachten (zich haasten; opschieten; jagen; )
  4. jachten (tot spoed aanzetten; haasten; spoeden)
    presser; pousser qn à se dépêcher; précipiter; hâter
    • presser verb (presse, presses, pressons, pressez, )
    • précipiter verb (précipite, précipites, précipitons, précipitez, )
    • hâter verb (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, )

Conjugations for jachten:

o.t.t.
  1. jacht
  2. jacht
  3. jacht
  4. jachten
  5. jachten
  6. jachten
o.v.t.
  1. jachtte
  2. jachtte
  3. jachtte
  4. jachtten
  5. jachtten
  6. jachtten
v.t.t.
  1. heb gejacht
  2. hebt gejacht
  3. heeft gejacht
  4. hebben gejacht
  5. hebben gejacht
  6. hebben gejacht
v.v.t.
  1. had gejacht
  2. had gejacht
  3. had gejacht
  4. hadden gejacht
  5. hadden gejacht
  6. hadden gejacht
o.t.t.t.
  1. zal jachten
  2. zult jachten
  3. zal jachten
  4. zullen jachten
  5. zullen jachten
  6. zullen jachten
o.v.t.t.
  1. zou jachten
  2. zou jachten
  3. zou jachten
  4. zouden jachten
  5. zouden jachten
  6. zouden jachten
en verder
  1. ben gejacht
  2. bent gejacht
  3. is gejacht
  4. zijn gejacht
  5. zijn gejacht
  6. zijn gejacht
diversen
  1. jacht!
  2. jacht!
  3. gejacht
  4. jachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for jachten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
chasser jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen afhouden; afnemen; afzonderen; bannen; bezweren; buitensluiten; ecarteren; lichten; uitbannen; uitdrijven; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegwerken; weren
courir jachten; jakkeren; reppen; spoeden azen; draven; galopperen; hard rennen; hardlopen; hardrijden; hollen; motorracen; opjagen; pezen; prooizoeken; racen; rennen; snellen; spoeden; sprinten
faire de la vitesse jachten; jakkeren; reppen; spoeden motorracen; racen
foncer jachten; jakkeren; reppen; spoeden hardrijden; motorracen; racen; sjezen; snel gaan
hâter haasten; jachten; jakkeren; reppen; spoeden; tot spoed aanzetten aanpoten; accelereren; bespoedigen; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; stressen; verhaasten; versnellen; voortmaken; zich spoeden
pousser qn à se dépêcher haasten; jachten; spoeden; tot spoed aanzetten
presser haasten; jachten; jakkeren; opdrijven; ophitsen; opjagen; reppen; spoeden; tot spoed aanzetten; voortjagen aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aanpoten; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; drukken; haast maken; haasten; ijlen; inpersen; jagen; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; omwoelen; op iets aandringen; opjagen; opjutten; oppersen; overhaasten; persen; porren; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortmaken; zich spoeden
précipiter haasten; jachten; spoeden; tot spoed aanzetten accelereren; bespoedigen; doen neerstorten; neerstorten; verhaasten; versnellen
s'empresser ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aansporen; aanzetten
se dépêcher ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; aantreden; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; stressen; tempo maken; toetreden; voortmaken; zich spoeden
se hâter ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; stressen; voortmaken; zich spoeden
se presser ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; stressen; tempo maken; voortmaken; zich spoeden; zich verdringen
se précipiter ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; binnenstormen; binnenvliegen; haast maken; haasten; hardlopen; ijlen; jagen; opjagen; overhaasten; overvallen; rennen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; voortmaken; zich spoeden; zich storten

Related Words for "jachten":



External Machine Translations:

Related Translations for jacht