Dutch

Detailed Translations for steunen from Dutch to French

steunen:

steunen verb (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)

  1. steunen (stutten; ondersteunen; schoren; dragen; schragen)
    soutenir; étayer; appuyer; consolider; boiser; épauler; arc-bouter; fortifier
    • soutenir verb (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • étayer verb (étaie, étaies, étayons, étayez, )
    • appuyer verb (appuie, appuies, appuyons, appuyez, )
    • consolider verb (consolide, consolides, consolidons, consolidez, )
    • boiser verb (boise, boises, boisons, boisez, )
    • épauler verb (épaule, épaules, épaulons, épaulez, )
    • arc-bouter verb (arc-boute, arc-boutes, arc-boutons, arc-boutez, )
    • fortifier verb (fortifie, fortifies, fortifions, fortifiez, )
  2. steunen (ondersteunen; rugsteunen)
    soutenir; appuyer; porter; fortifier; étayer; épauler; étançonner; porter avec effort
    • soutenir verb (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • appuyer verb (appuie, appuies, appuyons, appuyez, )
    • porter verb (porte, portes, portons, portez, )
    • fortifier verb (fortifie, fortifies, fortifions, fortifiez, )
    • étayer verb (étaie, étaies, étayons, étayez, )
    • épauler verb (épaule, épaules, épaulons, épaulez, )
    • étançonner verb (étançonne, étançonnes, étançonnons, étançonnez, )
  3. steunen (gelijk geven; bijvallen)
    approuver; consentir; donner raison; souscrire à; être d'accord avec
    • approuver verb (approuve, approuves, approuvons, approuvez, )
    • consentir verb (consens, consent, consentons, consentez, )
  4. steunen (kreunen)
    gémir; pousser des gémissements; se lamenter; geindre
    • gémir verb (gémis, gémit, gémissons, gémissez, )
    • geindre verb (geins, geint, geignons, geignez, )
  5. steunen (instemmen; rugsteunen; bijvallen)
    soutenir; approuver; appuyer; consentir
    • soutenir verb (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • approuver verb (approuve, approuves, approuvons, approuvez, )
    • appuyer verb (appuie, appuies, appuyons, appuyez, )
    • consentir verb (consens, consent, consentons, consentez, )

Conjugations for steunen:

o.t.t.
  1. steun
  2. steunt
  3. steunt
  4. steunen
  5. steunen
  6. steunen
o.v.t.
  1. steunde
  2. steunde
  3. steunde
  4. steunden
  5. steunden
  6. steunden
v.t.t.
  1. heb gesteund
  2. hebt gesteund
  3. heeft gesteund
  4. hebben gesteund
  5. hebben gesteund
  6. hebben gesteund
v.v.t.
  1. had gesteund
  2. had gesteund
  3. had gesteund
  4. hadden gesteund
  5. hadden gesteund
  6. hadden gesteund
o.t.t.t.
  1. zal steunen
  2. zult steunen
  3. zal steunen
  4. zullen steunen
  5. zullen steunen
  6. zullen steunen
o.v.t.t.
  1. zou steunen
  2. zou steunen
  3. zou steunen
  4. zouden steunen
  5. zouden steunen
  6. zouden steunen
en verder
  1. ben gesteund
  2. bent gesteund
  3. is gesteund
  4. zijn gesteund
  5. zijn gesteund
  6. zijn gesteund
diversen
  1. steun!
  2. steunt!
  3. gesteund
  4. steunend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

steunen [de ~] nomen, plural

  1. de steunen (stutten; schoorbalken)
    la cales; la chevrettes
  2. de steunen (kreunen; zuchten)
    le gémissement

Translation Matrix for steunen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cales schoorbalken; steunen; stutten scheepsruimen
chevrettes schoorbalken; steunen; stutten
gémissement kreunen; steunen; zuchten bezwaar; diepe zucht; geblaat; gehuil; gejammer; gekerm; geklaag; gekreun; gelamenteer; gemekker; gesteun; geweeklaag; grief; het klagen; jammerklacht; klacht; verzuchting; weeklacht; zucht
soutenir aanhangen
VerbRelated TranslationsOther Translations
approuver bijvallen; gelijk geven; instemmen; rugsteunen; steunen autoriseren; beamen; bevestigen; billijken; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; onderschrijven; permitteren; staven; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; vergunnen
appuyer bijvallen; dragen; instemmen; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten aanbevelen; aanraden; baseren; bemoedigen; coöpereren; drukken; funderen; iemand recommanderen; indrukken; induwen; knellen; meewerken; nomineren; ondersteunen; opbeuren; steunen op; tikken op; troosten; vertroosten; voordragen
arc-bouter dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten met palen stutten; schragen; stutten
boiser dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten bebossen; herbebossen; met hout beschieten
consentir bijvallen; gelijk geven; instemmen; rugsteunen; steunen akkoord gaan; akkoord gaan met; autoriseren; beamen; bevestigen; dulden; duren; fiatteren; gedogen; getroosten; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iets toekennen; instemmen; inwilligen; kloppen met; laten; moeite doen; onderschrijven; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; permitteren; staven; stroken; stroken met; toebedelen; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen; veroorloven
consolider dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten aanscherpen; bestendigen; consolideren; intensiveren; solidair maken; solidariseren; sterken; sterker maken; sterker worden; toespitsen; verhevigen; versterken; verstevigen
donner raison bijvallen; gelijk geven; steunen
fortifier dragen; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten consolideren; sterken; sterker worden; versterken; verstevigen
geindre kreunen; steunen brullen; dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; etteren; griepen; huilen; janken; jengelen; kermen; klieren; krijsen; schreien; uitgieren; zeiken
gémir kreunen; steunen emmeren; huilen; jammeren; janken; jeremiëren; kermen; klagen; misnoegen uiten; over iets mopperen; schreien; verzuchten; weeklagen; wenen; zucht slaken; zuchten
porter ondersteunen; rugsteunen; steunen aan hebben; aandoen; aangeven; aanreiken; afgeven; afvoeren; berokkenen; dragen; gebukt gaan onder; geven; meedragen; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; opwaarts dragen; overgeven; overhandigen; sjouwen; toebrengen; toesteken; torsen; veroorzaken; versturen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zenden; zeulen
porter avec effort ondersteunen; rugsteunen; steunen sjouwen; torsen; zeulen
pousser des gémissements kreunen; steunen klagen; misnoegen uiten; over iets mopperen
se lamenter kreunen; steunen jammeren; jeremiëren; klagen; lamenteren; misnoegen uiten; over iets mopperen; weeklagen; zich beklagen
souscrire à bijvallen; gelijk geven; steunen
soutenir bijvallen; dragen; instemmen; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten bemoedigen; beweren; coöpereren; doorleven; doorstaan; hooghouden; in de hoogte houden; meewerken; omhooghouden; ondersteunen; opbeuren; ophouden; pretenderen; stellen; troosten; van mening zijn; verdragen; verduren; verklaren; verteren; vertroosten; voorgeven; voorstaan
épauler dragen; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten
étançonner ondersteunen; rugsteunen; steunen
étayer dragen; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten met palen stutten; schragen; stutten
être d'accord avec bijvallen; gelijk geven; steunen akkoord gaan; akkoord gaan met; eens worden; instemmen; overeenkomen; overeenstemmen

Related Words for "steunen":


Related Definitions for "steunen":

  1. erop of ertegen rusten1
    • de man met de verstuikte voet steunde op zijn vrienden1
  2. iemand helpen1
    • hij steunt de armen1
  3. klagend en zuchtend iets zeggen1
    • 'ik ben doodmoe', steunde hij1

Wiktionary Translations for steunen:

steunen
verb
  1. een deel van de last op zich nemen, hulp verlenen
  2. ~ op: de last gedeeltelijk op iets leggen
  3. van vermoeidheid of pijn een kreunend geluid maken
steunen
Cross Translation:
FromToVia
steunen soutenir back — to support
steunen soutenir support — to keep from falling
steunen soutenir support — to back a cause, party etc. mentally or with concrete aid
steunen soutenir unterstützen — (Zusammenarbeit) bei etwas helfen; etwas Hilfreiches hinzugeben

steun:

steun [de ~ (m)] nomen

  1. de steun (toeverlaat; steunpilaar)
    le soutien; l'aide sociale; l'appui; l'aide; l'asile; le lieu de refuge; le lieu de salut; le port de refuge; le point d'appui
  2. de steun (support; ondersteuning)
    le soutien; le support; l'aide
  3. de steun (aansporing; aanmoediging; opwekking; aansporen; stimulans)
    la stimulation; l'allumage; l'encouragement; le réconfort; le soutien; le support; la mise en marche; l'incitation; l'excitation; la propulsion; l'activation
  4. de steun (houvast; ondersteuning)
    le soutien; la prise; le point d'appui
  5. de steun (ondersteuning)
    le support
  6. de steun (hulp; ondersteuning; bijstand)
    l'aide; le support; le secours; le soutien; l'appui
  7. de steun (maatschappelijke hulpverlening; ondersteuning; bijstand; hulp)

Translation Matrix for steun:

NounRelated TranslationsOther Translations
Assistance sociale bijstand; hulp; maatschappelijke hulpverlening; ondersteuning; steun sociale bijstand
activation aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans activering; focus van besturing
aide bijstand; hulp; ondersteuning; steun; steunpilaar; support; toeverlaat aanknopingspunt; aanwijzing; assistent; assistentie; bijstand; dienstbetoon; dienstverlening; handreiking; helper; hulp; hulpbetoon; hulpje; hulppersoneel; hulpvaardige; hulpverlening; knecht; maatschappelijk werk; medewerking; onderhoudsdienst; secondant; service
aide sociale steun; steunpilaar; toeverlaat assistentie; bijstand; bijstandsregeling; gezinsbijstand; gezinshulp; gezinsverzorging; gezinszorg; handreiking; hulp; hulpbetoon; hulpverlening; sociale bijstand; steunuitkering
allumage aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans ontbranden; ontvlammen
appui bijstand; hulp; ondersteuning; steun; steunpilaar; toeverlaat aanknopingspunt; aanwijzing; assistentie; medewerking; steuntje; stut; vensterbank
asile steun; steunpilaar; toeverlaat asiel; haven; hoek; hospitium; huisvesting; onderdak; onderkomen; opvangcentrum; retraitehuis; schuilhoek; schuilplaats; toevluchthaven; toevluchtshaven; toevluchtsoord; uitwijkplaats; verbergplaats; vluchtelingenkamp; vluchthaven; vluchtoord; vrijplaats; wijkplaats
encouragement aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanzetten; animering; bemoediging; impuls; opmontering; opwekking; prikkel; stimulans; stimuleren; stimulering; vertroosting
excitation aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans aanstoken; agitatie; beroering; geilheid; gewoel; hitsigheid; instigeren; lust; ongedurigheid; onrust; onrustigheid; opgewondenheid; ophitsen; oproer; opruiing; opstand; opstoken; opstokerij; opstootje; opwekken; rel; volksoproer; vuistgevecht; zin
incitation aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanstichting; aanzet; aanzetten; animering; impuls; instigatie; opwekking; prikkel; stimulans; stimuleren; stimulering; uitlokking; veroorzaking
lieu de refuge steun; steunpilaar; toeverlaat asiel; haven; toevluchthaven; toevluchtsoord; uitwijkplaats; verbergplaats; vluchtelingenkamp; vluchthaven; vluchtoord; vrijplaats; wijkplaats
lieu de salut steun; steunpilaar; toeverlaat
mise en marche aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans aandrijfmechanisme; aandrijving; aandrijvingsmechanisme; drijfwerk; inschakeling; motor
point d'appui houvast; ondersteuning; steun; steunpilaar; toeverlaat looprek; ruggensteun
port de refuge steun; steunpilaar; toeverlaat asiel; haven; toevluchthaven; toevluchtsoord; uitwijkplaats; verbergplaats; vluchthaven; vluchtoord; wijkplaats
prise houvast; ondersteuning; steun aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; bekruipen; bemachtiging; besluipen; greep; inneming; looprek; onderschepping; oor; oor van een kopje; opname; opvang; overweldiging; steekcontact; stekker; stekkertje; vangst; vastpakken; verovering
propulsion aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans aandrift; aandrijfmechanisme; aandrijven; aandrijving; aandrijvingsmechanisme; aanjagen; daadkracht; drijfwerk; dynamiek; energie; esprit; fut; kracht; mate van beweeglijkheid van het lichaam; momentum; motor; motoriek; opstuwing; puf; stuwkracht; voortstuwen; voortstuwing; werklust
réconfort aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans bemoediging; opmontering; troost; troosting; vertroosting
secours bijstand; hulp; ondersteuning; steun aanknopingspunt; aanwijzing; assistentie; bijstand; geruststelling; handreiking; hulp; hulpbetoon; hulpverlening; maatschappelijk werk; medewerking; onderhoudsdienst; opluchting; service; verademing; verlossing; zaligheid
soutien aanmoediging; aansporen; aansporing; bijstand; houvast; hulp; ondersteuning; opwekking; steun; steunpilaar; stimulans; support; toeverlaat aanknopingspunt; aanwijzing; assistentie; bijstand; handreiking; hulp; hulpbetoon; hulpverlening; medewerking; onderhoudsdienst; schoor; schraag; service
stimulation aanmoediging; aansporen; aansporing; opwekking; steun; stimulans aanmoedigen; aanmoediging; aansporen; aansporing; aanzet; aanzetten; animering; impuls; opwekking; prikkel; stimulans; stimulatie; stimuleren; stimulering
support aanmoediging; aansporen; aansporing; bijstand; hulp; ondersteuning; opwekking; steun; stimulans; support aanknopingspunt; aanwijzing; assistentie; chassis; medewerking; onderstel; ondersteuning; onderstuk; poot; schoor; schraag; staander; steunblad; steuntje; stut; voet
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
aide help; online-Help
ModifierRelated TranslationsOther Translations
mise en marche gestart

Related Words for "steun":


Related Definitions for "steun":

  1. dat waarop iets anders rust1
    • de plank ligt op twee steunen1
  2. hulp die je krijgt bij problemen1
    • ik krijg veel steun van mijn zus1

Wiktionary Translations for steun:

steun
noun
  1. iets om op te steunen
  2. morele of materiële hulp
  3. sociale uitkering
steun
noun
  1. Ce qui sert à soutenir une chose ou une personne pour l’empêcher de tomber, de chanceler, etc.
  2. Ce qui soutient,... (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
steun arc-boutant; contrefort buttress — brick or stone structure built against another structure to support it
steun corroboration; appui buttress — anything that serves to support something
steun assedics dole — unemployment benefit
steun soutien support — financial or other help

Related Translations for steunen