Dutch
Detailed Translations for afstand doen from Dutch to French
afstand doen:
-
afstand doen (afzien)
renoncer à; répudier; abandonner-
renoncer à verb
-
répudier verb (répudie, répudies, répudions, répudiez, répudient, répudiais, répudiait, répudiions, répudiiez, répudiaient, répudiai, répudias, répudia, répudiâmes, répudiâtes, répudièrent, répudierai, répudieras, répudiera, répudierons, répudierez, répudieront)
-
abandonner verb (abandonne, abandonnes, abandonnons, abandonnez, abandonnent, abandonnais, abandonnait, abandonnions, abandonniez, abandonnaient, abandonnai, abandonnas, abandonna, abandonnâmes, abandonnâtes, abandonnèrent, abandonnerai, abandonneras, abandonnera, abandonnerons, abandonnerez, abandonneront)
-
Conjugations for afstand doen:
o.t.t.
- doe afstand
- doet afstand
- doet afstand
- doen afstand
- doen afstand
- doen afstand
o.v.t.
- deed afstand
- deed afstand
- deed afstand
- deden afstand
- deden afstand
- deden afstand
v.t.t.
- heb afstand gedaan
- hebt afstand gedaan
- heeft afstand gedaan
- hebben afstand gedaan
- hebben afstand gedaan
- hebben afstand gedaan
v.v.t.
- had afstand gedaan
- had afstand gedaan
- had afstand gedaan
- hadden afstand gedaan
- hadden afstand gedaan
- hadden afstand gedaan
o.t.t.t.
- zal afstand doen
- zult afstand doen
- zal afstand doen
- zullen afstand doen
- zullen afstand doen
- zullen afstand doen
o.v.t.t.
- zou afstand doen
- zou afstand doen
- zou afstand doen
- zouden afstand doen
- zouden afstand doen
- zouden afstand doen
diversen
- doe afstand!
- doet afstand!
- afstand gedaan
- afstand doenende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afstand doen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
abandonner | afstand doen; afzien | afbestellen; afbreken; afgelasten; afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; annuleren; bedanken; danken; de brui geven aan; ermee uitscheiden; eruitstappen; gaan; heengaan; in de steek laten; intrekken; nietig verklaren; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; staken; stoppen; uitscheiden; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan |
renoncer à | afstand doen; afzien | afzweren; ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; verstoten |
répudier | afstand doen; afzien | afzweren; logenstraffen; loochenen; verloochenen; verstoten; verzaken |