Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. chargeren:


Dutch

Detailed Translations for chargeren from Dutch to French

chargeren:

chargeren verb (chargeer, chargeert, chargeerde, chargeerden, gechargeerd)

  1. chargeren (overdrijven)
    accuser; inculper; incriminer
    • accuser verb (accuse, accuses, accusons, accusez, )
    • inculper verb (inculpe, inculpes, inculpons, inculpez, )
    • incriminer verb (incrimine, incrimines, incriminons, incriminez, )

Conjugations for chargeren:

o.t.t.
  1. chargeer
  2. chargeert
  3. chargeert
  4. chargeren
  5. chargeren
  6. chargeren
o.v.t.
  1. chargeerde
  2. chargeerde
  3. chargeerde
  4. chargeerden
  5. chargeerden
  6. chargeerden
v.t.t.
  1. heb gechargeerd
  2. hebt gechargeerd
  3. heeft gechargeerd
  4. hebben gechargeerd
  5. hebben gechargeerd
  6. hebben gechargeerd
v.v.t.
  1. had gechargeerd
  2. had gechargeerd
  3. had gechargeerd
  4. hadden gechargeerd
  5. hadden gechargeerd
  6. hadden gechargeerd
o.t.t.t.
  1. zal chargeren
  2. zult chargeren
  3. zal chargeren
  4. zullen chargeren
  5. zullen chargeren
  6. zullen chargeren
o.v.t.t.
  1. zou chargeren
  2. zou chargeren
  3. zou chargeren
  4. zouden chargeren
  5. zouden chargeren
  6. zouden chargeren
en verder
  1. is gechargeerd
  2. zijn gechargeerd
diversen
  1. chargeer!
  2. chargeert!
  3. gechargeerd
  4. chargerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for chargeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
accuser chargeren; overdrijven aanklagen; aantijgen; beschuldigen; betichten; incrimineren; insinueren; ten laste leggen; verdacht maken; verdachtmaken; verdenken
incriminer chargeren; overdrijven aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken
inculper chargeren; overdrijven aanklagen; beschuldigen; betichten; incrimineren; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken