Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. inleveren:


Dutch

Detailed Translations for inlever from Dutch to French

inlever form of inleveren:

inleveren verb (lever in, levert in, leverde in, leverden in, ingeleverd)

  1. inleveren (afgeven; overhandigen)
    remettre; rendre
    • remettre verb (remets, remet, remettons, remettez, )
    • rendre verb (rends, rend, rendons, rendez, )
  2. inleveren (overhandigen; afgeven)
    remettre; admettre
    • remettre verb (remets, remet, remettons, remettez, )
    • admettre verb (admets, admet, admettons, admettez, )

Conjugations for inleveren:

o.t.t.
  1. lever in
  2. levert in
  3. levert in
  4. leveren in
  5. leveren in
  6. leveren in
o.v.t.
  1. leverde in
  2. leverde in
  3. leverde in
  4. leverden in
  5. leverden in
  6. leverden in
v.t.t.
  1. heb ingeleverd
  2. hebt ingeleverd
  3. heeft ingeleverd
  4. hebben ingeleverd
  5. hebben ingeleverd
  6. hebben ingeleverd
v.v.t.
  1. had ingeleverd
  2. had ingeleverd
  3. had ingeleverd
  4. hadden ingeleverd
  5. hadden ingeleverd
  6. hadden ingeleverd
o.t.t.t.
  1. zal inleveren
  2. zult inleveren
  3. zal inleveren
  4. zullen inleveren
  5. zullen inleveren
  6. zullen inleveren
o.v.t.t.
  1. zou inleveren
  2. zou inleveren
  3. zou inleveren
  4. zouden inleveren
  5. zouden inleveren
  6. zouden inleveren
en verder
  1. is ingeleverd
diversen
  1. lever in!
  2. levert in!
  3. ingeleverd
  4. inleverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inleveren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
admettre afgeven; inleveren; overhandigen aannemen; aantrekken; aanvaarden; accepteren; als waar erkennen; autoriseren; bekennen; binnen laten; dulden; duren; erkennen; erop achteruitgaan; gedogen; geld inleveren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iemand toelaten; inlaten; inwilligen; laten; permitteren; rekruteren; ronselen; toegang verschaffen; toegeven; toelaten; toestaan; toestemmen; tolereren; vergunnen
remettre afgeven; inleveren; overhandigen aangeven; aanreiken; afgeven; aflossen; bijschenken; bijtanken; bijvullen; distribueren; doorgeven; geven; leveren; overgeven; overhandigen; overleveren; reiken; remplaceren; restitueren; retourneren; ronddelen; schenken; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugleggen; terugplaatsen; terugzenden; terugzetten; toesteken; uitreiken; verdagen; verdelen; verder reiken; verlenen; vernieuwen; verstrekken; versturen; vervangen; verwisselen; zenden
rendre afgeven; inleveren; overhandigen aangeven; aanreiken; afgeven; beschrijven; braken; eraf gaan; geven; kotsen; overbrengen; overgeven; overhandigen; overleveren; retourneren; spugen; spuwen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugzenden; toesteken; translateren; uitbraken; vertalen; vertolken; vomeren; weergeven