Dutch
Detailed Translations for inwerken from Dutch to French
inwerken:
-
inwerken
-
inwerken (voorbereiden op; prepareren)
familiariser; mettre au courant; agir sur; initier-
familiariser verb (familiarise, familiarises, familiarisons, familiarisez, familiarisent, familiarisais, familiarisait, familiarisions, familiarisiez, familiarisaient, familiarisai, familiarisas, familiarisa, familiarisâmes, familiarisâtes, familiarisèrent, familiariserai, familiariseras, familiarisera, familiariserons, familiariserez, familiariseront)
-
mettre au courant verb
-
agir sur verb
-
initier verb (initie, inities, initions, initiez, initient, initiais, initiait, initiions, initiiez, initiaient, initiai, initias, initia, initiâmes, initiâtes, initièrent, initierai, initieras, initiera, initierons, initierez, initieront)
-
Conjugations for inwerken:
o.t.t.
- werk in
- werkt in
- werkt in
- werken in
- werken in
- werken in
o.v.t.
- werkte in
- werkte in
- werkte in
- werkten in
- werkten in
- werkten in
v.t.t.
- ben ingewerkt
- bent ingewerkt
- is ingewerkt
- zijn ingewerkt
- zijn ingewerkt
- zijn ingewerkt
v.v.t.
- was ingewerkt
- was ingewerkt
- was ingewerkt
- waren ingewerkt
- waren ingewerkt
- waren ingewerkt
o.t.t.t.
- zal inwerken
- zult inwerken
- zal inwerken
- zullen inwerken
- zullen inwerken
- zullen inwerken
o.v.t.t.
- zou inwerken
- zou inwerken
- zou inwerken
- zouden inwerken
- zouden inwerken
- zouden inwerken
diversen
- werk in!
- werkt in!
- ingewerkt
- inwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inwerken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
agir sur | inwerken | |
avoir de l'influence sur | inwerken | |
influer sur | inwerken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
agir sur | inwerken; prepareren; voorbereiden op | beïnvloeden |
avoir de l'influence sur | invloed hebben | |
familiariser | inwerken; prepareren; voorbereiden op | |
initier | inwerken; prepareren; voorbereiden op | |
mettre au courant | inwerken; prepareren; voorbereiden op | berichten; erbij zeggen; iets melden; noemen; vermelden |