Summary
Dutch
Detailed Translations for spalken from Dutch to French
spalken:
-
spalken (een spalk zetten)
Conjugations for spalken:
o.t.t.
- spalk
- spalkt
- spalkt
- spalken
- spalken
- spalken
o.v.t.
- spalkte
- spalkte
- spalkte
- spalkten
- spalkten
- spalkten
v.t.t.
- heb gespalkt
- hebt gespalkt
- heeft gespalkt
- hebben gespalkt
- hebben gespalkt
- hebben gespalkt
v.v.t.
- had gespalkt
- had gespalkt
- had gespalkt
- hadden gespalkt
- hadden gespalkt
- hadden gespalkt
o.t.t.t.
- zal spalken
- zult spalken
- zal spalken
- zullen spalken
- zullen spalken
- zullen spalken
o.v.t.t.
- zou spalken
- zou spalken
- zou spalken
- zouden spalken
- zouden spalken
- zouden spalken
en verder
- ben gespalkt
- bent gespalkt
- is gespalkt
- zijn gespalkt
- zijn gespalkt
- zijn gespalkt
diversen
- spalk!
- spalkt!
- gespalkt
- spalkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spalken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
se fendre | een spalk zetten; spalken | barsten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; kunnen stikken; ontploffen; ploffen; splijten; splitsen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteensplijten |
éclisser | een spalk zetten; spalken |
Related Words for "spalken":
spalk:
Translation Matrix for spalk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
attelle | spalk | |
éclisse | spalk | chip; diggel; lasijzer; lasplaat; scherf; splinter |
Related Words for "spalk":
Wiktionary Translations for spalk:
External Machine Translations: