Dutch

Detailed Translations for wassend from Dutch to French

wassend form of wassen:

wassen verb (was, wast, waste, wasten, gewassen)

  1. wassen (uitwassen)
    laver; blanchir; rincer; délaver; laver à grande eau; passer à l'eau
    • laver verb (lave, laves, lavons, lavez, )
    • blanchir verb (blanchis, blanchit, blanchissons, blanchissez, )
    • rincer verb (rince, rinces, rinçons, rincez, )
    • délaver verb (délave, délaves, délavons, délavez, )
  2. wassen (gedijen; tieren)
    pousser; croître; prospérer
    • pousser verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
    • croître verb (croîs, croît, croissons, croissez, )
    • prospérer verb (prospère, prospères, prospérons, prospérez, )

Conjugations for wassen:

o.t.t.
  1. was
  2. wast
  3. wast
  4. wassen
  5. wassen
  6. wassen
o.v.t.
  1. waste
  2. waste
  3. waste
  4. wasten
  5. wasten
  6. wasten
v.t.t.
  1. heb gewassen
  2. hebt gewassen
  3. heeft gewassen
  4. hebben gewassen
  5. hebben gewassen
  6. hebben gewassen
v.v.t.
  1. had gewassen
  2. had gewassen
  3. had gewassen
  4. hadden gewassen
  5. hadden gewassen
  6. hadden gewassen
o.t.t.t.
  1. zal wassen
  2. zult wassen
  3. zal wassen
  4. zullen wassen
  5. zullen wassen
  6. zullen wassen
o.v.t.t.
  1. zou wassen
  2. zou wassen
  3. zou wassen
  4. zouden wassen
  5. zouden wassen
  6. zouden wassen
diversen
  1. was!
  2. wast!
  3. gewassen
  4. wassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wassen [het ~] nomen

  1. het wassen (reinigen; wassing)
    le nettoyage; le lavage
  2. het wassen (zwellen)
    l'enflure; le gonflement

wassen adj

  1. wassen (van was)
    ciré

Translation Matrix for wassen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ciré oliejas
enflure wassen; zwellen bobbel; bobbeltje; bolling; bombast; buil; bult; bultje; dikte; gewichtigdoenerij; gewichtigheid; gezwollenheid; hoogdravendheid; knobbel; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; pompeusheid; puistje; pukkel; steenpuist; uitpuiling; uitstulping; verdikking; zwelling
gonflement wassen; zwellen bobbel; bobbeltje; bolling; buil; bult; bultje; gezwollenheid; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zwelling
lavage reinigen; wassen; wassing afwas; boenen; spoeling; vaat
nettoyage reinigen; wassen; wassing boenwerk; kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaakwerk; schoonmaken; schrobben; verwijderen; zuivering
VerbRelated TranslationsOther Translations
blanchir uitwassen; wassen dechargeren; onschuldig verklaren; schoonwassen; vergrijzen; vrijpleiten; vrijspreken; wit worden; witwassen; zuiveren
croître gedijen; tieren; wassen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groot worden; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opgroeien; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; vermeerderen
délaver uitwassen; wassen
laver uitwassen; wassen afboenen; afschrobben; afspoelen; boenen; dechargeren; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; onschuldig verklaren; reinigen; schoonboenen; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schoonwassen; schrobben; uitwassen; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
laver à grande eau uitwassen; wassen afboenen; afschrobben; afspoelen; boenen; dweilen; omspoelen met water; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben; uitspoelen
passer à l'eau uitwassen; wassen
pousser gedijen; tieren; wassen aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; afschrikken; agiteren; bang maken; dringen; duwen; gisten; groeien; groot worden; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortkomen uit; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wegjagen
prospérer gedijen; tieren; wassen bloeien; floreren; goed gaan; goed lopen; het goed maken; tot hoogconjunctuur komen
rincer uitwassen; wassen afspoelen; omspoelen; omspoelen met water; spoelen; uitspoelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ciré van was; wassen

Related Words for "wassen":


Related Definitions for "wassen":

  1. met water (en zeep) schoonmaken1
    • de moeder wast het kind1

Wiktionary Translations for wassen:

wassen
verb
  1. iets schoonmaken
  2. zichzelf schoonmaken
wassen
verb
  1. rendre une quantité plus grande.
  2. intransitif|fr devenir plus grand.
  3. nettoyer avec de l’eau, pure ou additionnée de savon ou de lessive, ou, avec tout autre liquide.
  4. Unir plusieurs choses ensemble pour former un tout
  5. aller de nouveau en un lieu.

Cross Translation:
FromToVia
wassen poutzer; nettoyer clean — (transitive) to remove dirt from a place or object
wassen grandir; croître grow — (intransitive) to become bigger
wassen laver wash — to clean with water
wassen cire wax — made of wax
wassen cirer wax — apply wax to

External Machine Translations: