Home ->Dictionaries ->Dutch/French ->Search: zuster

Dutch and French Search Results for: zuster

Summary

Dutch to French: more detail...

zuster:
- infirmière; garde-malade; soeur
Wiktionary:
- zuster → sœur
- zuster → nonne, moniale, bonne sœur, religieuse, nonnain, sœur, infirmière

Dutch

Detailed Translations for zuster from Dutch to French

zuster:

zuster [de ~ (v)] nomen

de zuster (verpleegster)
l'infirmière; la garde-malade
- infirmière [la ~] nomen
- garde-malade [la ~] nomen
de zuster (zus)
la soeur
- soeur [la ~] nomen

Translation Matrix for zuster:

Noun	Related Translations	Other Translations
garde-malade	verpleegster; zuster	broeder; broer; dierverzorger; verzorger
infirmière	verpleegster; zuster	verpleegkundige; zaalzuster; ziekenverpleegster
soeur	zus; zuster
-	zus

Related Words for "zuster":

zusters, zustertje, zustertjes

Synonyms for "zuster":

non
zus

Antonyms for "zuster":

broer

Related Definitions for "zuster":

vrouw die lid is van een kloosterorde¹
- dat is een school waar zusters lesgeven¹
vrouw of meisje met dezelfde ouders als jij¹
- Anna is mijn zuster¹
vrouwelijke verpleegkundige¹
- de zuster gaf hem een injectie¹

Wiktionary Translations for zuster:

zuster

noun

vrouwelijk kind van dezelfde ouders
- zuster → sœur

zuster

noun

Personne de sexe féminin née des mêmes parents
- sœur → zuster

Cross Translation:

From	To	Via
• zuster	→ nonne; moniale; bonne sœur; religieuse; nonnain	↔ nun — member of a Christian religious community of women
• zuster	→ sœur	↔ sister — woman or girl having the same parents
• zuster	→ sœur; nonne; religieuse	↔ sister — a nun; a female member of a religious community
• zuster	→ infirmière	↔ sister — senior nurse

¹Muiswerk Woordenboek