Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. mol:
  2. mollen:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for mol:
    • taupe
French to Dutch:   more detail...
  1. mol:


Dutch

Detailed Translations for mol from Dutch to French

mol:

mol adj

  1. mol

mol [de ~ (m)] nomen

  1. de mol
    le bémol

Translation Matrix for mol:

NounRelated TranslationsOther Translations
bémol mol
mineur houwer; kompel; mijnwerker; minderjarige; onmondige
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bémol mol
en bémol mol
mineur mol minderjarig; mineur; onmondig

Related Words for "mol":


Wiktionary Translations for mol:

mol
noun
  1. métrol|nocat=1 unité de mesure de quantité de matière du Système international, dont le symbole est mol. Une mole contient autant de particules individuelles qu’il y a d’atomes dans 12 grammes de carbone-12 ; ce nombre est aussi appelé nombre d’Avog
  2. Mammifère vivant dans des galeries souterraines.
  3. Espion infiltré.

Cross Translation:
FromToVia
mol bémol flat — music: note played a semitone lower than a natural
mol taupe mole — burrowing insectivore
mol taupe mole — internal spy
mol mole mole — unit of amount
mol taupe MaulwurfZoologie: Familie der Talpidae, ein Säugetier, das sich durch die Erde gräbt
mol mole MolChemie: das Mol ist die SI-Basiseinheit der Stoffmenge, also eine Mengeneinheit
mol taupe MullZoologie: in der Erde lebendes Nagetier

mol form of mollen:

mollen verb (mol, molt, molde, molden, gemold)

  1. mollen (kapotmaken; moeren)
    abîmer; démolir; rompre; casser; bousiller; briser; fracasser; tarauder; esquinter
    • abîmer verb (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, )
    • démolir verb (démolis, démolit, démolissons, démolissez, )
    • rompre verb (romps, romp, rompons, rompez, )
    • casser verb (casse, casses, cassons, cassez, )
    • bousiller verb (bousille, bousilles, bousillons, bousillez, )
    • briser verb (brise, brises, brisons, brisez, )
    • fracasser verb (fracasse, fracasses, fracassons, fracassez, )
    • tarauder verb (taraude, taraudes, taraudons, taraudez, )
    • esquinter verb (esquinte, esquintes, esquintons, esquintez, )

Conjugations for mollen:

o.t.t.
  1. mol
  2. molt
  3. molt
  4. mollen
  5. mollen
  6. mollen
o.v.t.
  1. molde
  2. molde
  3. molde
  4. molden
  5. molden
  6. molden
v.t.t.
  1. heb gemold
  2. hebt gemold
  3. heeft gemold
  4. hebben gemold
  5. hebben gemold
  6. hebben gemold
v.v.t.
  1. had gemold
  2. had gemold
  3. had gemold
  4. hadden gemold
  5. hadden gemold
  6. hadden gemold
o.t.t.t.
  1. zal mollen
  2. zult mollen
  3. zal mollen
  4. zullen mollen
  5. zullen mollen
  6. zullen mollen
o.v.t.t.
  1. zou mollen
  2. zou mollen
  3. zou mollen
  4. zouden mollen
  5. zouden mollen
  6. zouden mollen
en verder
  1. is gemold
  2. zijn gemold
diversen
  1. mol!
  2. molt!
  3. gemold
  4. mollend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for mollen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abîmer kapotmaken; moeren; mollen aan de zwerf zijn; aantasten; aanvreten; afbreken; afranselen; bederven; beschadigen; breken; iemand toetakelen; in elkaar slaan; in stukken breken; kapot maken; kapotbreken; neerhalen; omverhalen; pijn bezorgen; pijn doen; rondzwerven; slechten; slopen; stukmaken; toetakelen; uit elkaar halen; verbroddelen; verhaspelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verloederen; verpesten; verslonzen; verwonden; verzieken; zeer doen; zwerven
bousiller kapotmaken; moeren; mollen afbreken; bederven; breken; fröbelen; klungelen; klunzen; knoeien; knutselen; neerhalen; omverhalen; prutsen; slopen; stukmaken; stuntelen; uit elkaar halen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verprutsen; verzieken
briser kapotmaken; moeren; mollen aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; met opzet kapotmaken; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
casser kapotmaken; moeren; mollen aan stukken breken; aan stukken slaan; aan stukken vallen; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; afsluiten; barsten; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; neerhalen; omverhalen; ophouden; slopen; stoppen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; stukslaan; stukvallen; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernietigen; verpesten; verzieken
démolir kapotmaken; moeren; mollen aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; breken; desintegreren; ergens uitscheuren; iets afbreken; in stukken breken; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; neerhalen; omverhalen; slechten; slopen; stukgooien; stukslaan; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; verbrijzelen; vernietigen; wegbreken
esquinter kapotmaken; moeren; mollen aantasten; aanvreten; afkraken; bederven; beschadigen; katten; kraken; kritiseren
fracasser kapotmaken; moeren; mollen aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beschadigen; breken; er vanaf breken; inslaan; kapotgooien; kapotslaan; kunnen stikken; neerhalen; omverhalen; slopen; stukbreken; stukgooien; stukslaan; uit elkaar halen; verbrijzelen
rompre kapotmaken; moeren; mollen aan stukken breken; aan stukken slaan; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beëindigen; breken; doorbreken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; inslaan; kapot barsten; kapotbreken; kapotgaan; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; losrukken; losscheuren; lostrekken; met opzet kapotmaken; neerhalen; omverhalen; onklaar raken; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgaan; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
tarauder kapotmaken; moeren; mollen

Related Words for "mollen":


Related Translations for mol



French

Detailed Translations for mol from French to Dutch

mol:

mol adj

  1. mol (mou; efféminé)
    week
    – zacht en slap 1
    • week adj
      • door de vorst is het plastic week geworden1
    zwak
  2. mol (mou; molle)
    murw

Translation Matrix for mol:

NounRelated TranslationsOther Translations
week semaine
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
murw mol; molle; mou
week efféminé; mol; mou
zwak efféminé; mol; mou branlant; cassable; cassant; chancelant; chevrotant; croulant; de second ordre; délabré; délicat; fade; faible; faiblement; fragile; fragilement; friable; frêle; inconstant; inférieur; insipide; instable; lâche; maladif; maladivement; mauvais; mou; médiocre; méprisable; pauvre; puéril; pâlot; pâlotte; subalterne; susceptible; tendre; tendrement; vulnérable