Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. schaaf:
  2. schaven:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for schaaf from Dutch to French

schaaf:

schaaf [de ~] nomen

  1. de schaaf
    le rabot

Translation Matrix for schaaf:

NounRelated TranslationsOther Translations
rabot schaaf vlakschaaf

Related Words for "schaaf":


Wiktionary Translations for schaaf:

schaaf
noun
  1. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
schaaf rabot plane — a tool
schaaf rabot planer — woodworking tool

schaaf form of schaven:

schaven verb (schaaf, schaaft, schaafte, schaaften, geschaafd)

  1. schaven (raspen; schuren)
    râper; frotter; polir; grincer; raboter; craquer; crisser; racler; croasser; piquer; irriter
    • râper verb (râpe, râpes, râpons, râpez, )
    • frotter verb (frotte, frottes, frottons, frottez, )
    • polir verb (polis, polit, polissons, polissez, )
    • grincer verb (grince, grinces, grinçons, grincez, )
    • raboter verb (rabote, rabotes, rabotons, rabotez, )
    • craquer verb (craque, craques, craquons, craquez, )
    • crisser verb (crisse, crisses, crissons, crissez, )
    • racler verb (racle, racles, raclons, raclez, )
    • croasser verb (croasse, croasses, croassons, croassez, )
    • piquer verb (pique, piques, piquons, piquez, )
    • irriter verb (irrite, irrites, irritons, irritez, )

Conjugations for schaven:

o.t.t.
  1. schaaf
  2. schaaft
  3. schaaft
  4. schaven
  5. schaven
  6. schaven
o.v.t.
  1. schaafte
  2. schaafte
  3. schaafte
  4. schaaften
  5. schaaften
  6. schaaften
v.t.t.
  1. heb geschaafd
  2. hebt geschaafd
  3. heeft geschaafd
  4. hebben geschaafd
  5. hebben geschaafd
  6. hebben geschaafd
v.v.t.
  1. had geschaafd
  2. had geschaafd
  3. had geschaafd
  4. hadden geschaafd
  5. hadden geschaafd
  6. hadden geschaafd
o.t.t.t.
  1. zal schaven
  2. zult schaven
  3. zal schaven
  4. zullen schaven
  5. zullen schaven
  6. zullen schaven
o.v.t.t.
  1. zou schaven
  2. zou schaven
  3. zou schaven
  4. zouden schaven
  5. zouden schaven
  6. zouden schaven
en verder
  1. ben geschaafd
  2. bent geschaafd
  3. is geschaafd
  4. zijn geschaafd
  5. zijn geschaafd
  6. zijn geschaafd
diversen
  1. schaaf!
  2. schaaft!
  3. geschaafd
  4. schavende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schaven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
craquer raspen; schaven; schuren aan flarden scheuren; bezwijken; een krakend geluid maken; in elkaar storten; knakken; knappen; kraken; ondergaan; te gronde gaan; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verscheuren
crisser raspen; schaven; schuren knarsen; knisperen; ritselen
croasser raspen; schaven; schuren
frotter raspen; schaven; schuren aanmaken; aansteken; afboenen; afschrobben; afschuren; afstrijken; boenen; gladmaken; gladwrijven; krassen; lepel afstrijken; opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben; wrijven; zich krabben
grincer raspen; schaven; schuren knarsen; piepen
irriter raspen; schaven; schuren ergeren; iets vergallen; irriteren; jennen; op de zenuwen werken; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; verknoeien; verstoren; vertoornen; vervelen; zieken
piquer raspen; schaven; schuren aanbijten; aanvreten; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; betrappen; bietsen; dichtbijten; ergeren; gappen; graaien; grijpen; grissen; happen; inpikken; irriteren; jatten; kapen; leegstelen; lekker eten; met spuit een medicijn toedienen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op de zenuwen werken; opwekken; opwinden; pikken; plunderen; prikkelen; prikken; roven; savoureren; smikkelen; smullen; snaaien; snappen; spuiten; steken; steken geven; stelen; stimuleren; toebijten; toehappen; toesnauwen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervelen; vervreemden; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
polir raspen; schaven; schuren aanzetten; afschuren; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; polijsten; politoeren; scherpen; slijpen; uitslijpen; wegslijpen; wetten
raboter raspen; schaven; schuren afschaven
racler raspen; schaven; schuren afkrabben; afschaven; krassen; schrapen; schrappen; zich krabben
râper raspen; schaven; schuren

Related Words for "schaven":


Related Definitions for "schaven":

  1. het glad maken door er een dun laagje af te halen1
    • ik schaafde de plank glad1
  2. slechte onderdelen verbeteren1
    • je moet nog wat schaven aan je uitspraak1
  3. zo vallen dat het vel kapot is1
    • ik heb mijn knie geschaafd1

Wiktionary Translations for schaven:

schaven
verb
  1. gladmaken door middel van een schaaf.
  2. verwonden door wegscheuring van de huid.