Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. doorbreken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for doorbreken from Dutch to French

doorbreken:

doorbreken verb (breek door, breekt door, brak door, braken door, doorgebroken)

  1. doorbreken
    percer; rompre
    • percer verb (perce, perces, perçons, percez, )
    • rompre verb (romps, romp, rompons, rompez, )

Conjugations for doorbreken:

o.t.t.
  1. breek door
  2. breekt door
  3. breekt door
  4. breken door
  5. breken door
  6. breken door
o.v.t.
  1. brak door
  2. brak door
  3. brak door
  4. braken door
  5. braken door
  6. braken door
v.t.t.
  1. heb doorgebroken
  2. hebt doorgebroken
  3. heeft doorgebroken
  4. hebben doorgebroken
  5. hebben doorgebroken
  6. hebben doorgebroken
v.v.t.
  1. had doorgebroken
  2. had doorgebroken
  3. had doorgebroken
  4. hadden doorgebroken
  5. hadden doorgebroken
  6. hadden doorgebroken
o.t.t.t.
  1. zal doorbreken
  2. zult doorbreken
  3. zal doorbreken
  4. zullen doorbreken
  5. zullen doorbreken
  6. zullen doorbreken
o.v.t.t.
  1. zou doorbreken
  2. zou doorbreken
  3. zou doorbreken
  4. zouden doorbreken
  5. zouden doorbreken
  6. zouden doorbreken
en verder
  1. ben doorgebroken
  2. bent doorgebroken
  3. is doorgebroken
  4. zijn doorgebroken
  5. zijn doorgebroken
  6. zijn doorgebroken
diversen
  1. breek door!
  2. breekt door!
  3. doorgebroken
  4. doorbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

doorbreken [znw.] nomen

  1. doorbreken (doorbreking; doorbraak)
    la percée; le percement; la troué; la rupture de digue

Translation Matrix for doorbreken:

NounRelated TranslationsOther Translations
percement doorbraak; doorbreken; doorbreking dijkbreuk
percée doorbraak; doorbreken; doorbreking dijkbreuk; doorkijk; doorkijkje; een uitval doen
rupture de digue doorbraak; doorbreken; doorbreking dijkbreuk; dijkdoorbraak
troué doorbraak; doorbreken; doorbreking dijkbreuk
VerbRelated TranslationsOther Translations
percer doorbreken aanboren; beseffen; binnensteken; boren; doorboren; doordringen; doorkomen; doorlekken; doorprikken; doorschijnen; doorsteken; doorzien; erdoor steken; gaatjes maken in; inprenten; inprikken; insteken; inzien; laten doorsijpelen; omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; onderkennen; op het hart drukken; openprikken; opensteken; penetreren; percoleren; perforeren; ploegen; priemen; prikken in; realiseren; spitten
rompre doorbreken aan stukken breken; aan stukken slaan; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beëindigen; breken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; inslaan; kapot barsten; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; losrukken; losscheuren; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; onklaar raken; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgaan; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
troué beschadigd; gebarsten; kapot; stuk