Home ->Dictionaries ->Dutch/French ->Search: imposant

Dutch and French Search Results for: imposant

Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. imposant:
  2. Wiktionary:
French to Dutch:   more detail...
  1. imposant:
  2. imposer:
  3. Wiktionary:

Dutch

Detailed Translations for imposant from Dutch to French

imposant:

imposant adj

  1. imposant (overdonderend; overweldigend)
    esbroufant; imposant; énormément
  2. imposant (indrukwekkend; imponerend; groots; ontzagwekkend)
    impressionnant; prestigieux; imposant; superbe; magnifique; spectaculaire; sublime; grandiose
  3. imposant (ontzagwekkend; indrukwekkend; ontzaggelijk)
    imposant; respectueux; respectueusement; énormément; avec déférence; en grande estime

Translation Matrix for imposant:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
avec déférence imposant; indrukwekkend; ontzaggelijk; ontzagwekkend eerbiedig; vol achting
en grande estime imposant; indrukwekkend; ontzaggelijk; ontzagwekkend eerbiedig; vol achting
esbroufant imposant; overdonderend; overweldigend
grandiose groots; imponerend; imposant; indrukwekkend; ontzagwekkend ambitieus; eerzuchtig; fantastisch; geweldig; gigantisch; grandioos; groots; grootschalig; grootscheeps; immens; kolossaal; magistraal; magnifiek; meesterlijk; reusachtig; schitterend; streverig; uitnemend; uitstekend; uitvoerig; veelomvattend; voortreffelijk; weids; zeer groot
imposant groots; imponerend; imposant; indrukwekkend; ontzaggelijk; ontzagwekkend; overdonderend; overweldigend eerbiedwekkend; gedenkwaardig; gigantisch; groots; grootschalig; grootscheeps; heugelijk; immens; indrukwekkend; kolossaal; memorabel; reusachtig; uitvoerig; veelomvattend; zeer groot
impressionnant groots; imponerend; imposant; indrukwekkend; ontzagwekkend aangrijpend; aanzienlijk; boeiend; deftig; doordringend; eerbiedwekkend; fier; groots; indringend; indrukwekkend; majestueus; nobel; pakkend; parmant; parmantig; plechtig; plechtstatig; schel klinkend; scherp; statig; trots; vorstelijk; weids
magnifique groots; imponerend; imposant; indrukwekkend; ontzagwekkend betoverend; briljant; fantastisch; fenomenaal; fonkelend; formidabel; geniaal; geweldig; glansrijk; glinsterend; goddelijk; grandioos; groots; heel mooi; heerlijk; hemels; kostelijk; lekker; luisterrijk; lumineus; magistraal; magnifiek; meesterlijk; overheerlijk; paradijselijk; prachtig; puik; reuzelekker; schitterend; smakelijk; uitgelezen; uitnemend; uitstekend; verrukkelijk; voortreffelijk; weids; zalig
prestigieux groots; imponerend; imposant; indrukwekkend; ontzagwekkend aanzienlijk; deftig; fier; indrukwekkend; majestueus; nobel; parmant; parmantig; plechtig; plechtstatig; royaal; statig; trots; vorstelijk
respectueusement imposant; indrukwekkend; ontzaggelijk; ontzagwekkend eerbiedig; respectvol; vol achting
respectueux imposant; indrukwekkend; ontzaggelijk; ontzagwekkend eerbiedig; respectvol; vol achting
spectaculaire groots; imponerend; imposant; indrukwekkend; ontzagwekkend aandachttrekkend; adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; spectaculair; zinderend
sublime groots; imponerend; imposant; indrukwekkend; ontzagwekkend briljant; edel; excellent; fantastisch; geweldig; grandioos; groots; hartverheffend; hoogstaand; hoogverheven; magnifiek; puik; schitterend; subliem; superbe; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; verheven; voortreffelijk
superbe groots; imponerend; imposant; indrukwekkend; ontzagwekkend best; betoverend; briljant; excellent; fantastisch; fenomenaal; formidabel; geniaal; geweldig; grandioos; groots; heerlijk; hemels; kostelijk; lekker; luisterrijk; lumineus; magnifiek; overheerlijk; prachtig; puik; reuzelekker; ruim; schitterend; smakelijk; subliem; superbe; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; verrukkelijk; voortreffelijk; weids; zalig
énormément imposant; indrukwekkend; ontzaggelijk; ontzagwekkend; overdonderend; overweldigend aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; curieus; enorm; fenomenaal; flink; fors; gigantisch; groot; heel erg; heel groot; immens; in zeer hoge mate; kolossaal; miraculeus; onafzienbaar; onmetelijk; onoverzienbaar; opzienbarend; reusachtig; reuze; verbazend; verbazingwekkend; verbijsterend; verwonderend; verwonderingwekkend; verwonderlijk; wonderbaar; wonderbaarlijk; wonderlijk

Related Words for "imposant":

  • imposanter, imposantere, imposantst, imposantste, imposante

Wiktionary Translations for imposant:

Cross Translation:
FromToVia
• imposant → épatant; impressionnant ↔ impressive — making, or tending to make, an impression; having power to impress



French

Detailed Translations for imposant from French to Dutch

imposant:

imposant adj

  1. imposant (esbroufant; énormément)
    overweldigend; overdonderend; imposant
  2. imposant (impressionnant; prestigieux; superbe; )
    indrukwekkend; imponerend; imposant; groots; ontzagwekkend
  3. imposant (respectueux; respectueusement; énormément; avec déférence; en grande estime)
    indrukwekkend; ontzagwekkend; ontzaggelijk; imposant
  4. imposant (respectable; impressionnant)
    indrukwekkend; eerbiedwekkend
  5. imposant (mémorable; immense; prodigieusement; énorme)
    memorabel; gedenkwaardig; heugelijk
  6. imposant (vaste; de grande envergure; princièrement; )
    veelomvattend; uitvoerig; grootschalig; groots; grootscheeps
  7. imposant (colossal; énorme; gigantesque; )
    gigantisch; zeer groot; reusachtig; kolossaal; immens

Translation Matrix for imposant:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
gedenkwaardig immense; imposant; mémorable; prodigieusement; énorme
gigantisch colossal; colossalement; démesuré; gigantesque; grandiose; géant; hors de toute proportion; immense; immensément; imposant; super; très grand; énorme colossal; colossalement; délirant; dément; démesuré; fabuleux; fantastique; fou; gigantesque; géant; immense; immensément; lunatique; titanesque; énorme; énormément
groots ambitieux; comme un prince; considérable; de grande envergure; en grand; grandiose; imposant; impressionnant; magnifique; prestigieux; princièrement; spectaculaire; sublime; superbe; vaste altier; ample; au mieux; avec éclat; brillant; colossal; courageux; de façon généreuse; de première classe; excellent; extraordinaire; extraordinairement; fabuleux; fantastique; fastueux; ferme; fier; fière; fièrement; formidable; glorieux; grandiose; généreusement; généreux; immense; impressionnant; large; magnanime; magnanimement; magnifique; merveilleux; noble; noblement; orgueilleux; parfait; phénoménal; pompeux; resplendissant; saillant; somptueux; splendide; sublime; superbe; éblouissant; éclatant; énorme
grootschalig ambitieux; comme un prince; considérable; de grande envergure; en grand; grandiose; imposant; princièrement; vaste colossal; immense; énorme
grootscheeps ambitieux; comme un prince; considérable; de grande envergure; en grand; grandiose; imposant; princièrement; vaste
immens colossal; colossalement; démesuré; gigantesque; grandiose; géant; hors de toute proportion; immense; immensément; imposant; super; très grand; énorme colossal; colossalement; démesuré; gigantesque; géant; immense; immensément; incommensurable; titanesque; énorme; énormément
imposant avec déférence; en grande estime; esbroufant; grandiose; imposant; impressionnant; magnifique; prestigieux; respectueusement; respectueux; spectaculaire; sublime; superbe; énormément
indrukwekkend avec déférence; en grande estime; grandiose; imposant; impressionnant; magnifique; prestigieux; respectable; respectueusement; respectueux; spectaculaire; sublime; superbe; énormément attrayant; avec distinction; convenable; convenablement; cérémonieusement; cérémonieux; dignement; distingué; illustre; impressionnant; majestueusement; majestueux; original; percutant; prestigieux; princier; princièrement; solennellement; éminent; étonnant
kolossaal colossal; colossalement; démesuré; gigantesque; grandiose; géant; hors de toute proportion; immense; immensément; imposant; super; très grand; énorme colossal; colossalement; gigantesque; géant; immense; immensément; titanesque; énorme; énormément
memorabel immense; imposant; mémorable; prodigieusement; énorme
ontzagwekkend avec déférence; en grande estime; grandiose; imposant; impressionnant; magnifique; prestigieux; respectueusement; respectueux; spectaculaire; sublime; superbe; énormément
overweldigend esbroufant; imposant; énormément
reusachtig colossal; colossalement; démesuré; gigantesque; grandiose; géant; hors de toute proportion; immense; immensément; imposant; super; très grand; énorme colossal; colossalement; démesuré; gigantesque; géant; immense; immensément; titanesque; énorme; énormément
uitvoerig ambitieux; comme un prince; considérable; de grande envergure; en grand; grandiose; imposant; princièrement; vaste ample; amplement; considérable; de façon prolixe; diffus; grand; grandement; large; largement; prolixe; vaste; verbeuse; verbeux; vermeusement; volumineux; énorme; étendu
veelomvattend ambitieux; comme un prince; considérable; de grande envergure; en grand; grandiose; imposant; princièrement; vaste
ModifierRelated TranslationsOther Translations
eerbiedwekkend imposant; impressionnant; respectable
heugelijk immense; imposant; mémorable; prodigieusement; énorme agréable; gaiement; mémorable; plaisamment; plaisant; réjouissant; sympa; sympathique
imponerend grandiose; imposant; impressionnant; magnifique; prestigieux; spectaculaire; sublime; superbe
ontzaggelijk avec déférence; en grande estime; imposant; respectueusement; respectueux; énormément
overdonderend esbroufant; imposant; énormément
zeer groot colossal; colossalement; démesuré; gigantesque; grandiose; géant; hors de toute proportion; immense; immensément; imposant; super; très grand; énorme incommensurable

Synonyms for "imposant":


Wiktionary Translations for imposant:

imposant
Cross Translation:
FromToVia
• imposant → kloek ↔ stattlich — der Erscheinung nach eindrucksvoll, kräftig, imposant, würdevoll

imposer:

imposer

  1. imposer
    imponeren

imposer verb (impose, imposes, imposons, imposez, )

  1. imposer
    opleggen
    • opleggen verb (leg op, legt op, legde op, legden op, opgelegd)
  2. imposer (seller)
    opzadelen
    • opzadelen verb (zadel op, zadelt op, zadelde op, zadelden op, opgezadeld)
  3. imposer (attaquer; assaillir; agresser; )
    aanvallen; attaqueren; overvallen; bestormen
    • aanvallen verb (val aan, valt aan, viel aan, vielen aan, aangevallen)
    • attaqueren verb (attaqueer, attaqueert, attaqueerde, attaqueerden, geattaqueerd)
    • overvallen verb (overval, overvalt, overviel, overvielen, overvallen)
    • bestormen verb (bestorm, bestormt, bestormde, bestormden, bestormd)
  4. imposer (forcer; obliger; contraindre; brusquer)
    dwingen; forceren
    • dwingen verb (dwing, dwingt, dwong, dwongen, gedwongen)
    • forceren verb (forceer, forceert, forceerde, forceerden, geforceerd)
  5. imposer (presser; insister sur qc; pousser)
    aandringen; aanhouden; op iets aandringen
  6. imposer (réussir à imposer; forcer)
    doordrijven
    • doordrijven verb (drijf door, drijft door, dreef door, dreven door, doorgedreven)

Conjugations for imposer:

Présent
  1. impose
  2. imposes
  3. impose
  4. imposons
  5. imposez
  6. imposent
imparfait
  1. imposais
  2. imposais
  3. imposait
  4. imposions
  5. imposiez
  6. imposaient
passé simple
  1. imposai
  2. imposas
  3. imposa
  4. imposâmes
  5. imposâtes
  6. imposèrent
futur simple
  1. imposerai
  2. imposeras
  3. imposera
  4. imposerons
  5. imposerez
  6. imposeront
subjonctif présent
  1. que j'impose
  2. que tu imposes
  3. qu'il impose
  4. que nous imposions
  5. que vous imposiez
  6. qu'ils imposent
conditionnel présent
  1. imposerais
  2. imposerais
  3. imposerait
  4. imposerions
  5. imposeriez
  6. imposeraient
passé composé
  1. ai imposé
  2. as imposé
  3. a imposé
  4. avons imposé
  5. avez imposé
  6. ont imposé
divers
  1. impose!
  2. imposez!
  3. imposons!
  5. imposé
  6. imposant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

imposer [le ~] nomen

  1. l'imposer
    forceren; opdringen

Translation Matrix for imposer:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanhouden obstination; persistance; persévérance; ténacité
aanvallen accès; assaut; attaque; attaques; crises
attaqueren assaut; attaque
forceren imposer
opdringen imposer
VerbRelated TranslationsOther Translations
aandringen imposer; insister sur qc; pousser; presser assommer; barber; casser les pieds; insister; pousser; raser; solliciter
aanhouden imposer; insister sur qc; pousser; presser arrêter; attraper; capturer; continuer; durer; enchaîner; endurer; faire prisonnier; mettre en état d'arrestation; mettre sous les verrous; persister; persévérer; prendre; résister; saisir; se continuer; se poursuivre; subsister; supporter; tenir jusqu'au bout; tenir le coup; écrouer
aanvallen agresser; assaillir; assiéger; attaquer; brusquer; contraindre; donner l'assaut à; faire violence; forcer; imposer; prendre d'assaut; s'élancer; se précipiter; se ruer; se ruer sur
attaqueren agresser; assaillir; assiéger; attaquer; brusquer; contraindre; donner l'assaut à; faire violence; forcer; imposer; prendre d'assaut; s'élancer; se précipiter; se ruer; se ruer sur
bestormen agresser; assaillir; assiéger; attaquer; brusquer; contraindre; donner l'assaut à; faire violence; forcer; imposer; prendre d'assaut; s'élancer; se précipiter; se ruer; se ruer sur submerger
doordrijven forcer; imposer; réussir à imposer
dwingen brusquer; contraindre; forcer; imposer; obliger contraindre; contraindre à faire; forcer; forcer à faire; obliger à faire; pousser à faire
forceren brusquer; contraindre; forcer; imposer; obliger briser; contraindre; déroger; forcer; interrompre; rompre; surcharger; transgresser
imponeren impressionner; inspirer le respect
op iets aandringen imposer; insister sur qc; pousser; presser
opdringen forcer à; insister; pousser
opleggen imposer
opzadelen imposer; seller
overvallen agresser; assaillir; assiéger; attaquer; brusquer; contraindre; donner l'assaut à; faire violence; forcer; imposer; prendre d'assaut; s'élancer; se précipiter; se ruer; se ruer sur prendre au dépourvu; prendre par surprise; surprendre
OtherRelated TranslationsOther Translations
imponeren imposer
ModifierRelated TranslationsOther Translations
overvallen arrivé

Synonyms for "imposer":


Wiktionary Translations for imposer:

imposer
Cross Translation:
FromToVia
• imposer → opdringen ↔ foist — force another to accept
• imposer → opleggen ↔ impose — to establish or apply by authority
• imposer → verplichten ↔ oblige — to constrain someone by force or by social, moral or legal means







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0815 seconds
Page rendered in 1.0 seconds