Summary


Dutch

Detailed Translations for laat from Dutch to French

laat:

laat adj

  1. laat

Translation Matrix for laat:

NounRelated TranslationsOther Translations
tardif laatbloeiers
ModifierRelated TranslationsOther Translations
tard laat
tardif laat laatbloeiend
tardive laat laatbloeiend
tardivement laat

Related Words for "laat":


Antonyms for "laat":


Related Definitions for "laat":

  1. verder in de tijd dan gebruikelijk of afgesproken is1
    • we gaan naar huis, het is al laat1

Wiktionary Translations for laat:

laat
adjective
  1. na het voorziene ogenblik
  2. 's avonds, 's nachts
laat
  1. -

Cross Translation:
FromToVia
laat tard late — near the end of a period of time
laat tard late — near the end of the day
laat tard late — proximate in time
laat serf serf — semifree peasant
laat tard; tardif; tardivement spätzeitlich fortgeschritten, kurz vor Schluss, gegen Ende

laten:

laten verb (laat, liet, lieten, gelaten)

  1. laten (permitteren; toelaten)
    permettre; autoriser; concéder; admettre; accepter; acquiescer; tolérer; accorder
    • permettre verb (permets, permet, permettons, permettez, )
    • autoriser verb (autorise, autorises, autorisons, autorisez, )
    • concéder verb (concède, concèdes, concédons, concédez, )
    • admettre verb (admets, admet, admettons, admettez, )
    • accepter verb (accepte, acceptes, acceptons, acceptez, )
    • acquiescer verb (acquiesce, acquiesces, acquiesçons, acquiescez, )
    • tolérer verb (tolère, tolères, tolérons, tolérez, )
    • accorder verb (accorde, accordes, accordons, accordez, )
  2. laten (toestaan; permitteren; toelaten; )
    laisser; permettre; consentir à; agréer; consentir; approuver; concéder; tolérer; admettre; déclarer bon
    • laisser verb (laisse, laisses, laissons, laissez, )
    • permettre verb (permets, permet, permettons, permettez, )
    • agréer verb (agrée, agrées, agréons, agréez, )
    • consentir verb (consens, consent, consentons, consentez, )
    • approuver verb (approuve, approuves, approuvons, approuvez, )
    • concéder verb (concède, concèdes, concédons, concédez, )
    • tolérer verb (tolère, tolères, tolérons, tolérez, )
    • admettre verb (admets, admet, admettons, admettez, )

Conjugations for laten:

o.t.t.
  1. laat
  2. laat
  3. laat
  4. laten
  5. laten
  6. laten
o.v.t.
  1. liet
  2. liet
  3. liet
  4. lieten
  5. lieten
  6. lieten
v.t.t.
  1. heb gelaten
  2. hebt gelaten
  3. heeft gelaten
  4. hebben gelaten
  5. hebben gelaten
  6. hebben gelaten
v.v.t.
  1. had gelaten
  2. had gelaten
  3. had gelaten
  4. hadden gelaten
  5. hadden gelaten
  6. hadden gelaten
o.t.t.t.
  1. zal laten
  2. zult laten
  3. zal laten
  4. zullen laten
  5. zullen laten
  6. zullen laten
o.v.t.t.
  1. zou laten
  2. zou laten
  3. zou laten
  4. zouden laten
  5. zouden laten
  6. zouden laten
en verder
  1. ben gelaten
  2. bent gelaten
  3. is gelaten
  4. zijn gelaten
  5. zijn gelaten
  6. zijn gelaten
diversen
  1. laat!
  2. laat!
  3. gelaten
  4. latend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for laten:

NounRelated TranslationsOther Translations
accepter aannemen; adopteren
VerbRelated TranslationsOther Translations
accepter laten; permitteren; toelaten aannemen; aanvaarden; accepteren; als gangbaar erkennen; cadeau aannemen; in ontvangst nemen; inwilligen; ontvangen; toestaan; vergunnen; waarmerken
accorder laten; permitteren; toelaten afspreken; afstaan; afstellen; afstemmen; akkoord gaan; autoriseren; doneren; gelijkschakelen; geven; goed vinden; gunnen; gunst verlenen; iets overeenkomen; iets toekennen; instemmen; inwilligen; overeenbrengen; overgeven; schenken; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toewijzen; vergunnen; verlenen
acquiescer laten; permitteren; toelaten akkoord gaan; instemmen; toestemmen in
admettre dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen aannemen; aantrekken; aanvaarden; accepteren; afgeven; als waar erkennen; autoriseren; bekennen; binnen laten; dulden; erkennen; erop achteruitgaan; gedogen; geld inleveren; iemand toelaten; inlaten; inleveren; overhandigen; rekruteren; ronselen; toegang verschaffen; toegeven; toelaten; tolereren; vergunnen
agréer dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; inwilligen; toestaan; vergunnen; zich laten welgevallen
approuver dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; beamen; bevestigen; bijvallen; billijken; fiatteren; gelijk geven; goedkeuren; goedvinden; instemmen; onderschrijven; permitteren; rugsteunen; staven; steunen; toestaan; toestemmen in; toestemming verlenen
autoriser laten; permitteren; toelaten autoriseren; dulden; fiatteren; gedogen; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; machtigen; permitteren; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; tolereren; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
concéder dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen afstaan; goed vinden; gunnen; iets toekennen; overgeven; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toewijzen
consentir dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen akkoord gaan; akkoord gaan met; autoriseren; beamen; bevestigen; bijvallen; dulden; fiatteren; gedogen; gelijk geven; getroosten; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iets toekennen; instemmen; kloppen met; moeite doen; onderschrijven; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; permitteren; rugsteunen; staven; steunen; stroken; stroken met; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen; veroorloven
consentir à dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; eens worden; gunnen; gunst verlenen; inwilligen; overeenkomen; overeenstemmen; toekennen; toestaan; vergunnen; verlenen
déclarer bon dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen
laisser dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen achterlaten; afstaan; bevrijden; ermee uitscheiden; iemand iets nalaten; in vrijheid stellen; laten staan; legateren; loslaten; losmaken; nalaten; opgeven; ophouden; overgeven; staken; stoppen; teruglaten; uitscheiden; van de boeien ontdoen; vererven; vermaken; veronachtzamen; vrijlaten
permettre dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; dulden; fiatteren; gedogen; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; horen; in staat stellen; inwilligen; mogelijk maken; permitteren; te horen krijgen; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; tolereren; vergunnen; verlenen; vernemen; veroorloven
tolérer dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; doorleven; doorstaan; dulden; gedogen; horen; te horen krijgen; tolereren; velen; verdragen; verduren; vergunnen; vernemen; verteren
- doen

Related Words for "laten":


Synonyms for "laten":


Antonyms for "laten":


Related Definitions for "laten":

  1. veroorzaken dat het gebeurt1
    • je laat me schrikken1
  2. aansporing om iets te doen1
    • laten we hem verrassen!1
  3. er niets aan veranderen1
    • laat die deur open1
  4. mogelijk maken dat hij er komt1
    • ik laat de kat binnen1
  5. vertrekken zonder hem mee te nemen1
    • kunnen we onze kinderen hier laten?1
  6. het niet doen1
    • laat dat!1

Wiktionary Translations for laten:

laten
verb
  1. niet doen
  2. niets veranderen
  3. vertrekken
  4. aansporing
laten
verb
  1. quitter quelqu'un ou quelque chose.
  2. remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.

Cross Translation:
FromToVia
laten éructer; roter belch — expel gas from the stomach through the mouth
laten lâcher break wind — to fart
laten laisser tomber down — to drop
laten oublier; laisser leave — To cause to remain as available, not take away, refrain from depleting
laten laisser leave — To transfer possession after death
laten laisser let — to allow
laten croiser; accoupler line — of a dog: impregnate
laten laisser lassen — etwas zu tun ermöglichen, erlauben, dulden, hinnehmen

Related Translations for laat